ECLI:NL:RVS:2017:797
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Veiligheid en Justitie inzake verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 oktober 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 25 mei 2016 vernietigd, waarbij de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling tegen het besluit van 29 februari 2016 ongegrond had verklaard. Dit laatste besluit had betrekking op de aanvraag van de vreemdeling tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de staatssecretaris buiten behandeling was gesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 27 maart 2017 geoordeeld dat de rechtsvraag die in het hogerberoepschrift is opgeworpen eerder is beantwoord in een uitspraak van 27 februari 2017. De Afdeling concludeert dat de grief van de staatssecretaris niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Daarnaast heeft de Afdeling de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. Het totale bedrag van de proceskosten is vastgesteld op € 495,00, en er wordt een griffierecht van € 501,00 geheven van de staatssecretaris.