ECLI:NL:RVS:2017:797

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
201608615/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Veiligheid en Justitie inzake verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 oktober 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 25 mei 2016 vernietigd, waarbij de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling tegen het besluit van 29 februari 2016 ongegrond had verklaard. Dit laatste besluit had betrekking op de aanvraag van de vreemdeling tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de staatssecretaris buiten behandeling was gesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 27 maart 2017 geoordeeld dat de rechtsvraag die in het hogerberoepschrift is opgeworpen eerder is beantwoord in een uitspraak van 27 februari 2017. De Afdeling concludeert dat de grief van de staatssecretaris niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Daarnaast heeft de Afdeling de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. Het totale bedrag van de proceskosten is vastgesteld op € 495,00, en er wordt een griffierecht van € 501,00 geheven van de staatssecretaris.

Uitspraak

201608615/1/V1.
Datum uitspraak: 27 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 oktober 2016 in zaak nr. 16/13664 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling tot het verlengen van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 25 mei 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 oktober 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 mei 2016 vernietigd, het besluit van 29 februari 2016 herroepen en de staatssecretaris opgedragen de vreemdeling de gelegenheid te bieden het geconstateerde verzuim te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.G. van Schie, advocaat te Nijmegen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 27 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:514), beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grief niet afdoet, vloeit voort dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Borman    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2017
488-827.