201608299/1/A3 en 201608299/2/A3.
Datum uitspraak: 18 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [appellant sub 1], wonend te Schiedam, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Schiedam,
2. de burgemeester van Schiedam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 26 oktober 2016 in zaken nrs. 16/3087 en 16/3085 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2015 heeft de burgemeester [appellant sub 1] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Schiedam te sluiten voor de duur van 6 maanden.
Bij besluit van 15 april 2016 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en ambtshalve de sluitingsduur gewijzigd in 3 maanden.
Bij uitspraak van 26 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 april 2016 vernietigd, voor zover daarin geen vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar is toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2016, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E. de Neef en K.C.V. van Kampen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. [appellant sub 1] is mede-eigenaar en bewoner van de woning aan de [locatie] te Schiedam. Op 17 oktober 2015 is in deze woning een in werking zijnde hennepkwekerij en 19,9 kilogram henneptoppen aangetroffen. Hierna is aangifte tegen [appellant sub 1] gedaan van diefstal van elektriciteit gedurende een langere periode en het veroorzaken van een gevaarlijke situatie, als bedoeld in artikel 161 van het Wetboek van Strafrecht. De burgemeester heeft op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet het besluit van 19 november 2015 genomen, waarbij hij de sluiting van de woning voor de duur van 6 maanden heeft gelast. Bij het besluit van 15 april 2016 heeft de burgemeester de sluitingsduur gewijzigd in 3 maanden, omdat inmiddels een gedeelte van de periode van 6 maanden was verstreken. Sluiting voor de duur van 3 maanden blijft volgens de burgemeester noodzakelijk om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen en de rust in de buurt te doen wederkeren. Daarbij heeft de burgemeester in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] met de handel in hennep is gestart vanwege zijn financiële problemen, maar het aanbod voor ondersteuning via het Wijkondersteuningsteam heeft afgeslagen, waardoor de kans op recidive groot is.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid het ‘Damoclesbeleid gemeente Schiedam 2014’ heeft vastgesteld. In dit beleid heeft de burgemeester gemotiveerd uiteengezet waarom de situatie in Schiedam te ernstig is om eerst te experimenteren met een waarschuwingsbeleid en waarom is gekozen voor een aanpak die uitgaat van sluiting. Daarnaast wordt in dit beleid aangegeven in welke gevallen eerst een waarschuwing wordt gegeven, wordt een onderscheid gemaakt in ernstige en zeer ernstige gevallen en wordt ingegaan op de af te wegen belangen en op de afwijkingsbevoegdheid. Aldus laat het Damoclesbeleid naar het oordeel van de rechtbank voldoende ruimte om te volstaan met een waarschuwing, zodat aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig dient te worden bezien of in plaats van sluiting van een woning kan worden volstaan met een waarschuwing, voldoende inhoud kan worden gegeven.
3.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester met inachtneming van het Damoclesbeleid en na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid het belang van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de buurt van de woning zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant sub 1] bij ongestoorde voortzetting van het gebruik van zijn woning. Gelet op de ernst van de feiten en omstandigheden heeft de burgemeester geen aanleiding hoeven zien om met een waarschuwing te volstaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen en dat [appellant sub 1] zich als eigenaar van de woning bewust met hennepteelt heeft ingelaten. Tevens heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er aanwijzingen zijn dat de hennepkwekerij gedurende langere tijd en ten behoeve van meerdere oogsten in werking is geweest. Ook als wordt aangenomen dat er gelet op de door [appellant sub 1] gevonden baan geen specifieke financiële aanleiding voor recidive bestaat, heeft de burgemeester zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat de kans op recidive vanwege de contacten van [appellant sub 1] die hem hebben geholpen met het opzetten van de kwekerij, wel is blijven bestaan. De burgemeester heeft zich tevens op het standpunt mogen stellen dat de doelstelling om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen zonder sluiting niet wordt bereikt. Volgens de rechtbank is voorts niet gebleken van omstandigheden die zich tegen de sluiting verzetten.
3.2. De rechtbank heeft voorts overwogen dat ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb recht op vergoeding van de kosten bestaat voor de kosten die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar indien het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Herroeping vindt plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot intrekking of wijziging van het primaire besluit. Nu de burgemeester bij het besluit van 15 april 2016 het besluit van 19 november 2015 heeft gewijzigd en daarbij is teruggekomen op zijn eerdere oordeel over de duur van de sluiting, is sprake van herroeping wegens een aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester daarom ten onrechte afgezien van toekenning van de in bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] daarom gegrond verklaard en het besluit van 15 april 2016 vernietigd, voor zover daarin geen vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar is toegekend.
Het hoger beroep
4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het Damoclesbeleid onredelijk is omdat hieruit volgt dat bij het aantreffen van drugs direct tot sluiting wordt overgegaan. Het valt niet in te zien waarom de situatie in de gemeente Schiedam te ernstig is om af te wijken van het uitgangspunt van de wetgever dat bij een eerste overtreding met een waarschuwing kan worden volstaan. In de gemeente Schiedam doen zich volgens hem geen bijzondere omstandigheden voor die deze afwijking rechtvaardigen. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid het belang van de openbare orde zwaarder heeft kunnen laten wegen dan zijn belang bij ongestoorde voortzetting van het gebruik van de woning. Met dit oordeel heeft de rechtbank volgens hem miskend dat de burgemeester zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn medische omstandigheden, de omstandigheid dat zijn gezin bij hem in de woning is komen wonen en de omstandigheid dat hij inmiddels een goedbetaalde baan heeft, onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat sprake is van recidive. Na constatering van de overtreding op 17 oktober 2015 zijn in de woning geen drugs meer aangetroffen. Bovendien dient de sluiting van de woning gelet op de tijd die is verstreken sinds de constatering van de overtreding, geen redelijk doel meer, aldus [appellant sub 1].
4.1. Uit het Damoclesbeleid volgt dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs tot sluiting wordt overgegaan, tenzij het een handelshoeveelheid softdrugs van 30 gram of minder betreft. In dat geval wordt met een waarschuwing volstaan. De burgemeester heeft met toepassing van dit beleid besloten om in dit geval niet met een waarschuwing te volstaan, maar een last tot sluiting van de woning op te leggen. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen softdrugs heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester hier in redelijkheid toe heeft kunnen besluiten. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] zich als eigenaar van de woning bewust met hennepteelt heeft ingelaten. Ook heeft de rechtbank op goede gronden in aanmerking genomen dat de hennepkwekerij gedurende langere tijd en ten behoeve van meerdere oogsten in werking is geweest. Hiermee heeft de rechtbank, anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, niet bedoeld te overwegen dat in dit geval sprake is van recidive. Van recidive is in dit geval verder ook niet gebleken. In het tijdsverloop sinds de constatering van de overtreding ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om anders te oordelen. Daartoe is redengevend dat het besluit van 15 april 2016 moet worden getoetst, naar het recht en de feiten die op dat moment golden. De burgemeester heeft zich in dit besluit in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een sluiting van 3 maanden noodzakelijk is. Omdat de woning tot dat moment bereikbaar is gebleven, mocht de burgemeester ervan uitgaan dat het doel van de sluiting om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen en de rust in de buurt te doen wederkeren, nog niet was bereikt. Ook heeft de burgemeester in aanmerking mogen nemen dat de kans op recidive groot was, omdat [appellant sub 1] op dat moment financiële problemen had en een aanbod tot ondersteuning door het Wijkondersteuningsteam had afgeslagen.
Het incidenteel hoger beroep
5. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daartoe voert hij aan dat hij in het besluit van 15 april 2016 het bezwaar van [appellant sub 1] ongegrond heeft verklaard, maar gelet op het tijdsverloop ambtshalve heeft besloten om het besluit van 19 november 2015 te herzien.
5.1. In het besluit van 15 april 2016 heeft de burgemeester het besluit van 19 november 2015 herroepen en de sluitingsduur van 6 maanden gewijzigd in 3 maanden. Uit de tekst van het besluit van 19 november 2015 volgt dat de burgemeester hiertoe heeft besloten, omdat op dat moment reeds een gedeelte van de opgelegde sluitingsduur was verstreken. De herroeping was dus het gevolg van gewijzigde omstandigheden en niet van een onrechtmatigheid in het besluit van 19 november 2015. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester het besluit van 19 november 2015 heeft herroepen wegens een aan de burgemeester te wijten onrechtmatigheid. Er bestond geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester ten onrechte heeft afgezien van toekenning van de in bezwaar gemaakte kosten.
Conclusie
6. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van de burgemeester is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 19 november 2015 alsnog ongegrond verklaren.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de burgemeester van Schiedam gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2016 in zaken nrs. 16/3087 en 16/3085;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
V. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Binnema
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017
589.