201603205/1/A1.
Datum uitspraak: 22 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Born, gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 maart 2016 in zaak nr. 15/2844 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2014 heeft het college [appellant] gelast om het gebruik van het perceel [locatie] te Born (hierna: het perceel) voor horeca-activiteiten te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college het besluit van 9 oktober 2014 gewijzigd in die zin dat [appellant] het vloeroppervlak dat wordt gebruikt voor horeca-activiteiten dient terug te brengen tot de volgens de "Integrale Horecanota Sittard-Geleen" voor ondersteunende horeca-activiteiten toegestane oppervlakte van 20% van het netto vloeroppervlak van 108 m², dus tot 21,6 m². Voorts heeft het college het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
Bij uitspraak van 24 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 augustus 2015 vernietigd, voor zover daarbij over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar is beslist, het te vergoeden bedrag van deze kosten vastgesteld op € 496,00 en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 11 augustus 2015. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Schoonbrood, advocaat te Sittard, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.A.J. Ubags, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] exploiteert op het perceel het [bedrijf], dat de volgende vijf activiteiten ontplooit: de verkoop van Italiaanse specialiteiten en Italiaans schepijs en de exploitatie van een lunchroom, een koffiehuis en het ‘Tutti Mangiare’-concept.
2. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Born-Buchten-Holtum" de bestemming "Gemengd - 1", met de aanduiding "detailhandel".
Artikel 11.1 van planregels luidt: "De voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
op de begane grond en de verdieping(en):
a. wonen;
uitsluitend op de begane grond:
b. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
c. […];
d. maatschappelijke voorzieningen;
[…]."
3. Het college heeft voor het bepalen van de vraag of ter plaatse ondanks de horeca-activiteiten nog sprake is van detailhandel overeenkomstig het bestemmingsplan, en voor het formuleren van de opgelegde last, aansluiting gezocht bij de op 15 december 2010 door de raad van de gemeente Sittard-Geleen vastgestelde nota "Integrale Horecanota Sittard-Geleen" (hierna: de Horecanota). Daarin is neergelegd dat in geval van detailhandel ondersteunende horeca is toegestaan, mits de netto vloeroppervlakte van horeca niet meer bedraagt dan maximaal 20% van de netto vloeroppervlakte van de inrichting.
De rechtbankuitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat de verkoop van Italiaanse specialiteiten onder detailhandel valt en dat het exploiteren van de lunchroom onder horeca valt als bedoeld in het bestemmingsplan. Wat de overige activiteiten aangaat, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verkoop van Italiaans schepijs onder detailhandel valt en dat het exploiteren van het koffiehuis en het ‘Tutti Mangiare’-concept onder horeca valt. Volgens de rechtbank zijn de op het perceel ontplooide horeca-activiteiten zodanig van aard en omvang dat deze niet kunnen worden aangemerkt als zijnde ondersteunend aan de door [appellant] op het perceel ontplooide detailhandelsactiviteiten. Volgens de rechtbank was het college daarom bevoegd om handhavend op te treden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien en dat de opgelegde last duidelijk was.
Het hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de op het perceel ontplooide horeca-activiteiten zodanig van aard en omvang zijn dat deze niet kunnen worden aangemerkt als zijnde ondersteunend aan de ontplooide detailhandelsactiviteiten. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het ‘Tutti Mangiare’- concept geen horeca-activiteit is, maar een maatschappelijke voorziening, nu het voorziet in het voor een vast bedrag van € 6,00, inclusief drank, dagelijks serveren van een maaltijd in huiselijke sfeer aan inwoners van de gemeente. Van deze voorziening wordt met name ook door ouderen gebruik gemaakt. Bovendien is het ‘Tutti Mangiare’- concept niet gericht op het maken van winst, aldus [appellant].
5.1. De omstandigheid dat het ‘Tutti Mangiare’- concept een maatschappelijk karakter heeft, maakt niet dat het een maatschappelijke voorziening in de zin van het bestemmingsplan is. Het bestemmingsplan verstaat onder maatschappelijke voorzieningen voorzieningen, bestemd voor medische en verzorgende, sociaal-culturele, religieuze, militaire, educatieve en openbare dienstverlenende instellingen. Het exploiteren van het ‘Tutti Mangiare’,- concept, valt daar niet onder.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het maatschappelijke karakter van het ‘Tutti Mangiare’- concept er niet aan af doet dat het samenzijn van de bezoekers aan Casa Piano is opgebouwd rond de tegen betaling aangeboden maaltijden. Het bestemmingsplan verstaat onder horeca het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor het gebruik ter plaatse. De rechtbank heeft daarom het exploiteren van het ‘Tutti Mangiare’- concept terecht als horeca aangemerkt. Dat, als gesteld, het concept niet is gericht op het maken van winst, maakt, wat daarvan zij, niet dat het geen bedrijfsmatig karakter heeft.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de hem opgelegde last duidelijk is. Volgens [appellant] heeft de rechtbank, door te overwegen dat hij ervan uit mocht gaan dat wanneer gangpaden, loopruimtes en dergelijke nodig zijn om van de ondersteunende horeca gebruik te maken deze vierkante meters deel uitmaken van de toegestane oppervlakte van 20% van het netto vloeroppervlak voor horeca, miskend dat deze ruimtes ten behoeve van verscheidene functies worden gebruikt.
6.1. De Afdeling acht de last niet onduidelijk. Daaruit vloeit voort dat het niet is toegestaan meer dan 21,6 m² vloeroppervlak te gebruiken ten behoeve van horeca. Dat het desbetreffende deel van het pand tegelijkertijd of op een ander moment ook voor andere functies, zoals detailhandel, kan worden gebruikt, doet daar niet aan af. Het gaat erom dat slechts een beperkt deel van het vloeroppervlak mede voor horeca mag worden gebruikt.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017
262-757.