201603298/1/A1.
Datum uitspraak: 22 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Apeldoorn,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2015 heeft het college zijn beslissing om op 24 augustus 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Apeldoorn aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening komen van de ingeschrevenen op het adres [locatie] te Apeldoorn, waaronder [appellante].
Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2017, waar het college, vertegenwoordigd door T. Gorbaslieva, is verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en niet is gebleken van verschoonbare termijnoverschrijding. [appellante] kan zich daar niet in vinden. De termijnoverschrijding is volgens haar het gevolg van gebrekkige communicatie van de zijde van het college.
2. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid, luidt: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:11 luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
3. Niet in geschil is dat het besluit van 28 augustus 2015 op dezelfde dag aan [appellante] is verzonden en dat de termijn voor het maken van bezwaar daarom tot en met 9 oktober 2015 liep. Evenmin is in geschil dat het bezwaarschrift na het einde van die termijn, op 4 december 2015, is ingediend.
4. [appellante] betoogt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij voert hiertoe aan dat zij meerdere keren telefonisch contact heeft gezocht met het college over het besluit van 28 augustus 2015. Haar werd steeds gezegd dat zij zou worden teruggebeld, maar dat is nooit gebeurd. Voorts heeft een medewerker van de gemeente gezegd dat ze uitstel van betaling zou krijgen, aldus [appellante].
4.1. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden zijn geen omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dat haar uitstel van betaling zou worden verleend, ontslaat [appellante] niet van de verantwoordelijkheid om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat zij wachtte op een telefonische reactie. Zoals het college in het besluit van 24 maart 2016 terecht heeft opgemerkt, had [appellante] in afwachting van bericht van het college ook een pro forma bezwaarschrift kunnen indienen en dit later alsnog nader kunnen motiveren.
Gelet op het voorgaande heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Pans w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017
595.