201606450/1/V6.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te [woonplaats], en [vennoot B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2016 in zaak nr. 16/154 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2015 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 12.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 26 november 2015 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 19 augustus 2015 herroepen voor zover daarbij een boete is opgelegd van € 12.000,00 en de boete vastgesteld op € 8.000,00.
Bij uitspraak van 11 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot A], [vennoot B], [gemachtigde] en B.Th.J de Vrij, rechtshulpverlener te Spijkenisse, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.A.A.M. Zwagemakers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtseed opgemaakte boeterapport van 1 mei 2015 houdt in dat bij een op 8 november 2014 door H.C. Visser, ambtenaar van de Nationale Politie, eenheid Haaglanden, en M. van der Zwan, coördinator Haagse markten van de Dienst Markten te Den Haag, ingesteld onderzoek is gebleken dat [vreemdeling], vreemdeling van Algerijnse nationaliteit, in de door [appellante] geëxploiteerde marktkramen […] en […] op de markt aan de Herman Costerstraat te Den Haag kleding recht legde, kleding uit een zak haalde en in de kramen legde en deze ordende. Voor deze werkzaamheden was geen tewerkstellingsvergunning afgegeven.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister haar ten onrechte als werkgever van de vreemdeling heeft aangemerkt, aangezien de vreemdeling niet voor haar heeft gewerkt. Zij voert aan dat de minister de verklaringen van haar vennoten, de door haar overgelegde getuigenverklaringen en de verklaring van de vreemdeling ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of [appellante] de Wav heeft overtreden. Voorts voert zij aan dat de verklaringen van Visser en Van der Zwan, door haar aangeduid als de wijkagent en de marktmeester, dateren van ver na de controle, zodat onwaarschijnlijk is dat zij zich de situatie nog precies kunnen herinneren, dat de controle op de markt niet heeft plaatsgevonden door arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW en dat het boeterapport ten onrechte slechts door één arbeidsinspecteur is opgesteld.
2.1. Artikel 1 van de Wav luidde ten tijde van belang: 'In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: […..] b. werkgever: […..] 1o Degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten; […..].'
Artikel 2, eerste lid, van de Wav luidt: 'Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.'
2.2. De minister mag, behoudens bijzondere omstandigheden, uitgaan van de juistheid van de weergave van een verklaring van een ambtenaar van politie en van een ten overstaan van hem afgelegde verklaring die zijn neergelegd in een ambtsedig opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van aanhouding en van een ten overstaan van een arbeidsinspecteur afgelegde en ondertekende verklaring.
In het door Visser op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 8 november 2014 heeft hij verklaard dat hij en Van der Zwan de vreemdeling tijdens een controle op de markt aan de Herman Costerstraat te Den Haag werkend in de marktkramen […] en […] hebben aangetroffen. Toen zij hem naar een identiteitsbewijs vroegen, is de vreemdeling weggelopen, maar na een achtervolging door Visser is hij staande gehouden. De verklaring van Van der Zwan van 27 maart 2015, neergelegd in het boeterapport, houdt in dat de vreemdeling, die hij al maanden in de kramen van [appellante] heeft zien werken, klanten te woord stond, de kraam ordende en handel van achter de kramen in de kramen aan het uitstallen was. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte "Proces-verbaal (overdracht illegale vreemdeling)" blijkt dat de vreemdeling heeft verklaard: "Ik ben een mens, ik moet werken voor mijn eten […]." Niet valt in te zien waarom deze verklaringen niet aan het op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport ten grondslag mochten worden gelegd. Dat een hokje in het "Proces-verbaal (overdracht illegale vreemdeling)" dat staat boven de tekst "Ik heb dit proces-verbaal op ambtsbelofte opgemaakt te Den Haag, gesloten en ondertekend op zaterdag 8 november 2014." niet is aangekruist, maakt dit niet anders, reeds omdat Visser de verklaring heeft getekend.
De door [appellante] in bezwaar overgelegde getuigenverklaringen zijn afgelegd door enkele marktkooplieden, een kraamzetter en twee medewerkers van [appellante], [medewerker A] en [medewerker B]. Zij hebben een door [appellante] opgestelde tekst ondertekend. De verklaringen houden in dat uitsluitend [vennoot B], [medewerker A] en [medewerker B] in de marktkramen hebben gewerkt. De getuigen verklaren dat zij de afgelopen jaren geen andere medewerkers in de kramen hebben gezien. Met deze in algemene bewoordingen gestelde, identieke verklaringen is, mede gelet op de wijze van totstandkoming ervan, niet aannemelijk gemaakt dat de vreemdeling, anders dan door Visser en Van der Zwan hebben verklaard, ten tijde van de controle niet heeft gewerkt.
De op 16 april 2015 door de vennoten ten overstaan van arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW afgelegde verklaringen houden, voor zover thans van belang, in dat [vennoot B] op 8 november 2014 de gehele dag tezamen met [medewerker A] en [medewerker B] in zijn kramen aanwezig was en Schipper op die dag daar niet aanwezig was. [vennoot B] ontkent dat toen een controle heeft plaatsgevonden en dat de vreemdeling in de kramen heeft gewerkt. Ook met deze enkele ontkenningen heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de vreemdeling daadwerkelijk niet heeft gewerkt. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat deze niet overeenkomen met de waarnemingen van Visser en Van der Zwan, zoals hiervoor omschreven, en [appellante] geen overtuigende reden heeft gegeven waarom deze verklaring als juist moet worden aanvaard. Dat de verklaring van Van der Zwan vier en een halve maand na de controle is opgesteld betekent op zichzelf niet dat de inhoud ervan niet juist is. Dat de controle op de markt niet is verricht door arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW, maakt dit niet anders, omdat de arbeidsinspecteurs op basis van de door Visser opgestelde processen-verbaal en de door van der Zwan opgestelde verklaring nader onderzoek hebben verricht, onder meer door de vennoten vóór het opstellen van het boeterapport te horen. Dat de vennoten door twee arbeidsinspecteurs zijn gehoord, maar dat het boeterapport door één van deze arbeidsinspecteurs is opgesteld, betekent niet dat de inhoud ervan niet juist is.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling voor [appellante] arbeid heeft verricht, derhalve [appellante] terecht als werkgever heeft aangemerkt en de boete terecht heeft opgelegd.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Verheij w.g. Groenendijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
164.