201604751/1/A2.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2016 in zaak nr. 16/1009 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over het jaar 2012 definitief vastgesteld op € 8.205,00 en het teveel aan betaald voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 8 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. V.S. Waterval, advocaat te Spijkenisse, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] bij brief van 13 mei 2015 meegedeeld voor de vaststelling van haar kinderopvangtoeslag over 2012 aanvullende informatie nodig te hebben en haar gevraagd om, indien zij in 2012 niet of slechts gedeeltelijk heeft gewerkt maar tot een doelgroep behoort, daarvan bewijs toe te sturen. Dat kan volgens die brief zijn:
- bewijs van het volgen van een re-integratietraject via UWV of gemeente,
- bewijs van het volgen van een inburgeringscursus,
- bewijs van inschrijving aan een erkende onderwijsinstelling.
[appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen geantwoord dat zij niet over de gevraagde stukken beschikt en tevens dat zij in 2012 met behoud van uitkering bij TSN-thuiszorg heeft gewerkt. Bij brieven van 22 juni 2015 en 25 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] gevraagd om toezending van de jaaropgaaf 2012 van de kinderopvanginstelling. [appellante] heeft die jaaropgaaf bij brief van 15 oktober 2015 overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het vaststellingsbesluit van 16 oktober 2015 € 10.027,00 aan teveel betaald voorschot van [appellante] teruggevorderd.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] bij brief van 12 december 2015 in verband met de behandeling van haar bezwaar gevraagd alle loonstroken over het gehele jaar 2012, waaruit het aantal gewerkte uren blijkt, toe te zenden. [appellante] heeft de loonstroken aan de Belastingdienst/Toeslagen gezonden bij brief met als datum 11 december 2015. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] bij brief van 23 december 2015 gevraagd om bewijsstukken van haar re-integratietraject en een verklarende toelichting van haar werkgever waaruit het aantal gewerkte uren blijkt. Daarbij heeft de dienst toegelicht dat het aantal gewerkte uren dat blijkt uit de overgelegde loonstroken te laag is om voor het opgegeven aantal kinderopvanguren kinderopvangtoeslag toe te kennen. In een bijlage bij die brief heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat met ingang van 2012 het aantal uren kinderopvang waarvoor een aanvrager kinderopvangtoeslag kan krijgen afhankelijk is van het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 8 februari 2016 ten grondslag gelegd dat hij niet kan bepalen of [appellante] recht heeft op een tegemoetkoming voor meer uren kinderopvang dan waarvan hij bij het besluit van 16 oktober 2015 is uitgegaan, omdat zij op de brief van 23 december 2015 niet heeft gereageerd. Volgens het besluit heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de Belastingdienst/Toeslagen meegedeeld dat [appellante] in 2012 in totaal 692 uren heeft gewerkt. Op basis van dat aantal uren heeft de Belastingdienst/Toeslagen berekend dat zij over 2012 recht heeft op een tegemoetkoming in de kosten van afgerond maximaal 972 uren per jaar dagopvang en afgerond maximaal 490 uren per jaar buitenschoolse opvang.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 definitief heeft vastgesteld op € 8.205,00 en evenzeer terecht het teveel aan betaalde voorschotten ten bedrage van € 10.027,00 heeft teruggevorderd.
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij in 2012 een re-integratietraject heeft gevolgd. Zij heeft daartoe in hoger beroep een e-mail van 29 december 2011 van de dienst Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Hellevoetsluis overgelegd, alsmede haar reactie daarop bij e-mail van 13 januari 2012. Zij voert aan dat het genoemde werkplan in de e-mail van de dienst aangeeft dat zij in 2012 bij de gemeente Hellevoetsluis een re-integratietraject volgde.
3.1. In de e-mail van de eerder genoemde dienst aan [appellante] van 29 december 2011 is een uit vijf punten bestaand ‘Werkplan mevrouw [appellante]’ opgenomen. Het werkplan bevat uitleg over het belang van een goede sollicitatiebrief en CV en het verzoek een sollicitatiebrief en CV over te leggen vóór het eerstvolgende evaluatiegesprek. Tevens is het vereiste aantal sollicitaties per week en het vereiste aantal uren beschikbaarheid voor werk per week aangegeven. Gewezen wordt op de verplichting bewijsstukken van sollicitaties over te leggen en de verplichting een sollicitatieoverzicht bij te houden en dit wekelijks met de dienst Werk, Inkomen en Zorg te bespreken. Ten slotte wordt het tijdstip van een evaluatiegesprek vermeld.
Daargelaten of dit werkplan als een re-integratieplan moet worden beschouwd, heeft [appellante] met het overleggen van de e-mail van 29 december 2011 niet aannemelijk gemaakt dat zij gedurende geheel 2012 feitelijk gebruik heeft gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wkkp. Zij heeft daartoe ook geen andere stukken overgelegd.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 terecht definitief heeft vastgesteld op basis van het aantal uren dat zij in 2012 heeft gewerkt. Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat zij onvoldoende is voorgelicht over de wijziging van de Wkkp per 1 januari 2012, waarbij het aantal uren kinderopvang in een berekeningsjaar waarvoor een tegemoetkoming kan worden toegekend afhankelijk is gesteld van het aantal gewerkte uren van de ouder of partner die in dat berekeningsjaar het minste aantal uren heeft gewerkt. Zij voert aan dat ook de gemeente Hellevoetsluis hiervan kennelijk niet op de hoogte was toen de gemeente haar begin 2012 verplichtte kinderopvang voor een ruim aantal uren af te nemen om beschikbaar te zijn voor werk.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het op de weg van [appellante] lag om zich te informeren over de regels die golden voor de toekenning van kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2012. Indien zij, zoals zij heeft gesteld, een brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 10 februari 2012 over wijziging van de Wkkp niet heeft ontvangen, dan maakt dat niet dat zij aanspraak had op een hogere tegemoetkoming voor kinderopvang over 2012 dan wettelijk was toegestaan. Hetgeen [appellante] op dit punt verder heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
507.
BIJLAGE
De artikelen 1.6 en 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 1.6
1. Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar:
a. tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten,
b. (…)
c. algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb), (…) en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wwb, (…) die de noodzaak tot kinderopvang met zich brengt,
(…).
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid en
3˚. de soort kinderopvang.
2. (…)
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal, al dan niet in dienstverband, gewerkte uren van de ouder en zijn partner alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor toeslag kan worden aangevraagd. Desgevraagd toont de ouder ten genoegen van de Belastingdienst/Toeslagen aan dat aan de in de eerste volzin bedoelde regels is voldaan.
(…)
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor:
a. het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen (…) bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening (…);
Artikel 8a, eerste lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang luidt als volgt:
1. Het aantal uren kinderopvang dat voor een tegemoetkoming in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind:
a. voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk:
- per berekeningsjaar niet meer dan 140 procent van het aantal gewerkte uren van de ouder of partner die in dat berekeningsjaar de minste uren heeft gewerkt, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, en
- per kalendermaand niet meer dan 230 gewerkte uren
b. voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, gezamenlijk:
- per berekeningsjaar niet meer dan 70 procent van het aantal gewerkte uren van de ouder of partner die in dat berekeningsjaar de minste uren heeft gewerkt, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, en
- per kalenderjaar niet meer dan 230 uren.