ECLI:NL:RVS:2017:670

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
201509256/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom opgelegd aan Bouwstoffenservice wegens overtreding omgevingsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bouwstoffenservice Midden-Brabant B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant terecht een last onder dwangsom had opgelegd aan Bouwstoffenservice wegens overtreding van voorschrift 2.4.1 van de omgevingsvergunning voor hun inrichting aan de Notelstraat 45b te Esbeek. Dit voorschrift staat een maximale opslag van 6.461 m3 puin en steenachtig materiaal toe. Bouwstoffenservice betwistte deze interpretatie en stelde dat op basis van een ander voorschrift, 12.1.1, ook 15.000 ton puin opgeslagen mocht worden voor koude immobilisatie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de opslaghoeveelheid in voorschrift 2.4.1 ook geldt voor de opslag ten behoeve van koude immobilisatie. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 15 maart 2017.

Uitspraak

201509256/1/A1.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Bouwstoffenservice Midden-Brabant B.V., gevestigd te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 november 2015 in zaak nr. 15/1579 in het geding tussen:
Bouwstoffenservice
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2014, voor zover thans van belang, heeft het college aan Bouwstoffenservice een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 2.4.1 van de voor haar inrichting aan de Notelstraat 45b te Esbeek geldende omgevingsvergunning.
Bij besluit van 21 april 2015, voor zover thans van belang, heeft het college het door Bouwstoffenservice tegen het besluit van 2 september 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2015 heeft de rechtbank het door Bouwstoffenservice daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Bouwstoffenservice hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2016, waar Bouwstoffenservice, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Toebak, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bouwstoffenservice drijft aan de Notelstraat 45b te Esbeek een inrichting voor de opslag en verwerking van afvalstoffen. Volgens het college heeft Bouwstoffenservice voorschrift 2.4.1 van de voor haar inrichting geldende omgevingsvergunning overtreden, door in de inrichting meer dan 6.461 m3 aan puin en steenachtig materiaal op te slaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld, zodat het college bevoegd was om ter zake handhavend op te treden.
2. Bouwstoffenservice betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het bepaalde in voorschrift 2.4.1, in de inrichting niet meer dan 6.461 m3 aan puin en steenachtig materiaal mag worden opgeslagen. Volgens Bouwstoffenservice mag, naast de in voorschrift 2.4.1 genoemde hoeveelheid, op grond van voorschrift 12.1.1 tevens 15.000 ton puin worden opgeslagen ten behoeve van koude immobilisatie. Beide voorschriften zien volgens haar op afzonderlijke activiteiten. Dit volgt volgens Bouwstoffenservice reeds uit het feit dat er twee voorschriften zijn, waartussen in de vergunning geen koppeling is gelegd. Ook het feit dat in beide voorschriften verschillende maximale hoeveelheden zijn genoemd, duidt er volgens haar op dat het om afzonderlijke activiteiten gaat. Zij betwist in dat verband de overweging van de rechtbank dat 6.461 m3 puin gelijk staat aan 15.000 ton puin. Bouwstoffenservice voert verder aan dat de aanvraag haar uitleg van de voorschriften 2.4.1 en 12.1.1 ondersteunt, omdat ook in de aanvraag koude immobilisatie als een afzonderlijke activiteit is beschreven. Zij stelt ten slotte dat een uitleg waarbij voorschrift 2.4.1 mede betrekking heeft op de opslag en verwerking ten behoeve van koude immobilisatie, zou betekenen dat voorschrift 12.1.1 geen aanvullende waarde heeft en zou leiden tot rechtsonzekerheid.
2.1. In voorschrift 2.4.1 van de omgevingsvergunning is bepaald dat in de inrichting de in de tabel bij dit voorschrift vermelde afvalstoffen mogen worden geaccepteerd en opgeslagen, waarbij de maxima gelden zoals genoemd in de tabel. Voor puin en steenachtig materiaal (Euralcodes 17.01.01, 17.01.02, 17.01.03, 17.01.07c, 17.03.02c, 17.05.04c, 17.08.02c, 20.02.02) is in de tabel een maximale opslaghoeveelheid van 6.461 m3 genoemd en een maximaal jaarverbruik van 95.000 ton.
In voorschrift 12.1.1 is bepaald dat in de inrichting ten behoeve van het koude immobilisatieproces de in de tabel bij dit voorschrift vermelde (gevaarlijke) afvalstoffen mogen worden geaccepteerd en opgeslagen. In de tabel is voor puin (Euralcodes 17.01.01, 17.01.02, 17.01.03, 17.01.07c, 17.03.02c, 17.05.04c, 17.08.02c, 20.02.02) een maximale opslaghoeveelheid van 15.000 ton genoemd en een verwerkingscapaciteit per jaar van 100.000 ton.
2.2. In de omgevingsvergunning is niet bepaald wat de verhouding is tussen de voorschriften 2.4.1 en 12.1.1. Anders dan Bouwstoffenservice meent, pleit dit niet voor de door haar voorgestane uitleg van deze voorschriften, volgens welke alleen voorschrift 12.1.1 betrekking zou hebben op de acceptatie en opslag van afvalstoffen ten behoeve van koude immobilisatie. Nu een voorbehoud of uitzondering voor bepaalde toepassingen van afvalstoffen, zoals koude immobilisatie, in voorschrift 2.4.1 ontbreekt, heeft dat voorschrift gezien de bewoordingen ervan betrekking op de acceptatie en opslag van alle afvalstoffen in de inrichting. De Afdeling ziet in hetgeen Bouwstoffenservice aanvoert geen grond om voorschrift 2.4.1 anders uit te leggen dan overeenkomstig de bewoordingen daarvan. Dat aan de omgevingsvergunning tevens voorschrift 12.1.1 is verbonden, is daarvoor niet voldoende. Ook het feit dat in beide voorschriften verschillende opslag- en verwerkingshoeveelheden worden genoemd, biedt geen grond om voorschrift 2.4.1 in weerwil van de bewoordingen daarvan zo uit te leggen dat de daarin genoemde maximale hoeveelheden niet mede betrekking hebben op de opslag en verwerking ten behoeve van koude immobilisatie. De verschillende opslaghoeveelheden kunnen worden verklaard door het feit dat in voorschrift 12.1.1 nog de oorspronkelijk in de aanvraag genoemde hoeveelheden worden genoemd, terwijl in voorschrift 2.4.1 de hoeveelheden uit de tabel bij de brief van Bouwstoffenservice van 31 mei 2011, bij het college ingekomen op 1 juni 2011, zijn opgenomen. In die brief is, om tegemoet te komen aan een zienswijze van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek, berekend welke maximale opslaghoeveelheden passen bij het in de inrichting beschikbare maximale oppervlak en een maximale opslaghoogte van 10 m, met het verzoek deze nieuwe maximale hoeveelheden op te nemen in het definitieve besluit tot vergunningverlening. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt voor opslag ten behoeve van koude immobilisatie. De brief van 31 mei 2011 en de aanpassing van voorschrift 2.4.1 naar aanleiding daarvan bevestigen dat in dat voorschrift maximale hoeveelheden zijn gesteld voor alle afvalstoffen in de inrichting.
Hoewel Bouwstoffenservice op zichzelf terecht aanvoert dat de overweging van de rechtbank dat 6.461 m3 puin gelijk staat aan 15.000 ton puin niet juist is, laat dit onverlet dat de rechtbank in deze verschillende hoeveelheden terecht geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat voorschrift 2.4.1 niet mede betrekking heeft op de acceptatie en opslag ten behoeve van koude immobilisatie. Voor zover Bouwstoffenservice verwijst naar de aanvraag, overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten dat de voorschriften van een vergunning voorgaan op eventueel daarvan afwijkende onderdelen van een aanvraag, uit de aanvraag niet blijkt dat beoogd is ten behoeve van koude immobilisatie afzonderlijke opslag- en verwerkingshoeveelheden aan te vragen. Bovendien heeft Bouwstoffenservice zelf bij de brief van 31 mei 2011 verzocht de nieuw berekende maximale opslaghoeveelheden op te nemen in het definitieve besluit tot vergunningverlening. De vraag welke betekenis aan voorschrift 12.1.1 toekomt als ook voorschrift 2.4.1 betrekking heeft op de acceptatie en opslag van afvalstoffen ten behoeve van koude immobilisatie, kan verder niet bepalend zijn voor de aan voorschrift 2.4.1 te geven uitleg. Overigens heeft voorschrift 12.1.1 in ieder geval nog betekenis in die zin dat daaruit volgt welke soorten afvalstoffen mogen worden toegepast ten behoeve van koude immobilisatie. Het kan ten slotte niet in strijd met de rechtszekerheid worden geacht om voorschrift 2.4.1 uit te leggen overeenkomstig de bewoordingen daarvan.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat op grond van voorschrift 2.4.1 in de inrichting niet meer dan 6.461 m3 aan puin en steenachtig materiaal mag worden opgeslagen, daarbij inbegrepen de opslag ten behoeve van koude immobilisatie. Dat in dat geval een overtreding heeft plaatsgevonden, op grond waarvan het college bevoegd is tot handhaving, is niet bestreden.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
462-833.