ECLI:NL:RVS:2017:650

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
201600886/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanwijzing lokale publieke media-instelling in de gemeente Haaren

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Haarense Omroep Stichting (HOS) tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 23 december 2015 het beroep van de HOS ongegrond verklaarde. De HOS had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Commissariaat voor de Media, dat op 24 juni 2014 de Stichting Lokale Omroep Haaren (LOHA) had aangewezen als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Haaren en de aanwijzingsaanvraag van de HOS had afgewezen. Het Commissariaat verklaarde het bezwaar van de HOS deels gegrond en deels ongegrond, maar handhaafde het eerdere besluit. De rechtbank oordeelde dat het advies van de gemeenteraad aan de zorgvuldigheidseisen voldeed en dat het Commissariaat geen reden had om van dit advies af te wijken.

De HOS betwistte de juistheid van het advies van de gemeenteraad, met name dat het media-aanbod van de HOS niet voldoende was meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeenteraad voldoende informatie had om tot zijn advies te komen en dat het Commissariaat het advies terecht had gevolgd. De HOS voerde aan dat de gemeenteraad ten onrechte had gesteld dat de LOHA een veelzijdiger programmabeleid had, maar de rechtbank oordeelde dat de HOS zelf had nagelaten om relevante informatie in te dienen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Commissariaat in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om van het advies van de gemeenteraad af te wijken. De beslissing van de Raad van State werd op 15 maart 2017 openbaar gemaakt.

Uitspraak

201600886/1/A3.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Haarense Omroep Stichting t.v. (hierna: de HOS), gevestigd te Haaren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2015 in zaak nr. 15/1614 in het geding tussen:
de HOS
en
het Commissariaat voor de Media.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft het Commissariaat de Stichting Lokale Omroep Haaren (hierna: de LOHA) aangewezen als lokale publieke media-instelling voor de verzorging van de publieke mediadiensten in de gemeente Haaren en de aanwijzingsaanvraag van de HOS afgewezen.
Bij besluit van 21 april 2015 heeft het Commissariaat het door de HOS daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 24 juni 2014, onder aanvulling van de motivering ervan, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 23 december 2015 heeft de rechtbank het door de HOS daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de HOS hoger beroep ingesteld.
Het Commissariaat heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2017, waar de HOS, vertegenwoordigd door drs. M.A.M.P. Woudstra, en het Commissariaat, vertegenwoordigd door H.F. Ottenhoff, bijgestaan door mr. A.A.M. Elzakkers, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. De tekst van de toepasselijke wetgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. Een aanwijzing tot publieke media-instelling, als bedoeld in artikel 2.61 van de Mediawet 2008, geschiedt op aanvraag, geldt voor vijf jaar en vervalt van rechtswege na afloop van deze periode.
In de periode oktober 1990 tot en met 18 januari 2014 is de HOS aangewezen geweest als publieke media-instelling voor de gemeente Haaren.
Voor de periode 2014 tot 2019 hebben de HOS en de LOHA beide een aanvraag tot aanwijzing als publieke media-instelling voor deze gemeente bij het Commissariaat ingediend. Het Commissariaat heeft de aanvragen aan het college van burgemeester en wethouders van Haaren toegezonden met het verzoek de gemeenteraad een advies te doen uitbrengen over de vraag of de aanvragers voldoen aan de eisen, vermeld in artikel 2.61, tweede lid, van de Mediawet 2008. Het Commissariaat heeft er daarbij op gewezen dat, indien beide aanvragers aan die eisen voldoen en zij niet tot samengaan zijn te bewegen, de gemeenteraad in zijn advies gemotiveerd dient te berichten welk van beide instellingen zijn voorkeur heeft.
De gemeenteraad heeft op 21 november 2013, nader aangevuld bij brief van 6 mei 2014, een advies uitgebracht, inhoudende dat beide aanvragers voldoen aan de wettelijke eisen voor aanwijzing als lokale publieke media-instelling, dat zij niet tot samengaan zijn te bewegen en dat de LOHA als voorkeurspartij wordt aangemerkt, omdat zij een veelzijdiger programmabeleidbepalend orgaan (hierna: pbo) heeft en het beste lokaal gekleurde initiatief is.
Bij het besluit van 21 april 2015 heeft het Commissariaat zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de wetsgeschiedenis van de in de Mediawet 2008 geregelde adviestaak van de gemeenteraad en de democratische legitimatie van de gemeenteraad, het Commissariaat enige terughoudendheid past bij de beoordeling welke instelling de voorkeur dient te krijgen. Het Commissariaat heeft geen redenen gezien om van het advies van de gemeenteraad af te wijken. Gelet hierop heeft het Commissariaat de LOHA als lokale publieke media-instelling aangewezen.
Inhoudelijk
3. De HOS bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het advies van de gemeenteraad aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen voldoet en dat het Commissariaat geen reden heeft hoeven zien om van het advies af te wijken. Zij voert daartoe aan dat de gemeenteraad bij zijn advies ten onrechte niet het geplande media-aanbod van beide kandidaten heeft meegewogen. De gemeenteraad citeert in het advies slechts uit de statuten van de LOHA, waaruit haar media-aanbod zou blijken. Uit het advies blijkt niet dat het recente beleidsplan van de HOS, dat zij op 1 mei 2013 aan het college van burgemeester en wethouders heeft toegestuurd, tijdig aan de gemeenteraad is doorgezonden en dat het advies mede op grond daarvan tot stand is gekomen. Het Commissariaat kon ter zitting bij de rechtbank niet specificeren over welke stukken de gemeenteraad bij de totstandkoming van het advies beschikte. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de gemeenteraad bij de totstandkoming van het advies over voldoende informatie beschikte en zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de LOHA het beste lokaal gekleurde initiatief is.
Voorts heeft de rechtbank miskend dat de gemeenteraad ten onrechte heeft gesteld dat het pbo van de LOHA veelzijdiger is dan dat van de HOS, omdat alleen in het pbo van de LOHA de stroming kunst en cultuur is vertegenwoordigd. Volgens de HOS is deze stroming ook in haar pbo vertegenwoordigd en hebben de gemeenteraad en het Commissariaat ten onrechte nagelaten dat te onderzoeken.
Ten slotte betoogt de HOS dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond dat het Commissariaat heeft miskend dat het in het advies van de gemeenteraad genoemde aspect dat de LOHA een breed draagvlak in alle dorpen van de gemeente heeft niet onderscheidend is, en het veeleer de HOS is die draagvlak in alle dorpskernen van Haaren heeft, maar de gemeenteraad dat buiten beschouwing heeft gelaten en dus op dit punt geen objectieve vergelijking tussen beide instellingen heeft plaatsgevonden.
Beoordeling
3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Commissariaat zich er ingevolge artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van dient te vergewissen dat het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het advies van de gemeenteraad op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat ingevolge artikel 3:50 van de Awb een besluit dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies een motivering van die afwijking dient te bevatten.
3.2. In het advies van de gemeenteraad is gemotiveerd waarom de voorkeur van de gemeenteraad uitgaat naar de LOHA.
Volgens de gemeenteraad zijn de verschillen in de samenstelling van de pbo’s van de HOS en de LOHA marginaal, maar was de HOS, die voorheen een zendmachtiging had, in de afgelopen vijf jaar met haar omroep en programmering niet altijd gericht op alle inwoners uit de gemeente Haaren en op het verschaffen van voor de inwoners belangrijke informatie. De HOS maakte bijvoorbeeld geen opnamen van de uitreikingen van koninklijke onderscheidingen, terwijl een dergelijke gebeurtenis niet alleen voor betrokkenen, maar voor veel inwoners bijzonder is. Aan het politieke nieuws werd slechts aandacht besteed via eenzelfde vertegenwoordiger van een van de vier politieke partijen. Niet alle daarvoor in aanmerking komende en door inwoners georganiseerde evenementen kregen aandacht.
De voorganger van de LOHA, de LOESCH, die bij de herindeling van de gemeente Haaren zendtijd binnen de aan de HOS toegekende zendmachtiging kreeg, was op grond van afspraken met de HOS alleen gericht op programmering over Esch. Nadat de HOS de afspraken met de LOESCH in 2010 eenzijdig beëindigde en haar de zendtijd op zondagavond ontnam, heeft de LOESCH ervoor gekozen onder de vlag van een andere lokale omroep programma’s te gaan maken en uit te zenden. Daarbij heeft zij ervoor gekozen haar uitzendingen niet meer te beperken tot onderwerpen uit Esch, maar ook nieuws uit de andere drie dorpen te vergaren. Aan het maken en verzorgen van deze uitzendingen en programma’s verlenen vrijwilligers uit de hele gemeente hun medewerking. Evenals de LOESCH heeft de LOHA bewezen adequaat te reageren op zaken die in de verschillende dorpen van de gemeente spelen en waarvan de inwoners graag kennis nemen via de lokale media. Zij wil zoveel mogelijk berichten over activiteiten in de dorpen, zodat alle organisaties in haar programmering aan bod komen.
Onder meer gelet op deze ervaringen uit het verleden en op het belang van continuïteit van de lokale omroep voor de gemeente Haaren, heeft de gemeenteraad in het advies een voorkeur voor de LOHA uitgesproken.
3.3. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het Commissariaat heeft miskend dat het advies van de gemeenteraad op onvoldoende informatie berust of anderszins onzorgvuldig tot stand is gekomen. Anders dan de HOS stelt, blijkt uit het advies en de nadere toelichting daarop niet dat daarin in verband met het media-aanbod van de LOHA uit haar statuten wordt geciteerd, dan wel dat de gemeenteraad wel naar het media-aanbod van de LOHA, maar niet naar het aanbod van de HOS heeft gekeken. De raad heeft slechts gesteld dat zowel de HOS als de LOHA voldoet aan het uit artikel 2.61, tweede lid, van de Mediawet 2008 voortvloeiende vereiste dat de instelling blijkens haar statuten tot doel moet hebben om op lokaal niveau de publieke mediaopdracht uit te voeren door het verzorgen van media-aanbod dat gericht is op de bevrediging van maatschappelijke behoeften die in de gemeente leven.
De gemachtigde van de gemeenteraad heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar bij het Commissariaat als volgt verklaard:
"De heer Van Pinxteren merkt op dat hij namens de gemeenteraad kan zeggen dat de raad respect heeft voor alle betrokken partijen.
Ook de vorige burgemeester heeft de gemeenteraad altijd goed geïnformeerd en de raad heeft zelfstandig kunnen adviseren aan het Commissariaat. Het proces tot advisering heeft ook zonder last of ruggespraak kunnen plaatsvinden. Volgens hem was de gemeenteraad altijd voorzien van voldoende informatie. Hij is ook een van de weinigen die deel heeft uitgemaakt van beide gemeenteraden die waren betrokken bij de advisering van de lokale omroep. Beide raden hebben de benodigde informatie kunnen wegen en er is binnen de raden fors gediscussieerd. Dit heeft zelfs geleid tot emotionele debatten. Hij betwist dat in de raad niet alle argumenten aan de orde zijn geweest, zoals nu door de HOS wordt beweerd. Volgens hem zijn alle relevante argumenten in de raad uitgewisseld en is het proces democratisch verlopen. Beide raden hebben ook eenzelfde besluit genomen. Hij stelt dat het bestuur van de HOS ook volledig op de hoogte was van wat er speelde in de gemeenteraad."
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Commissariaat van de juistheid van deze verklaring mocht uitgaan en niet behoefde te betwijfelen of de gemeenteraad over voldoende informatie beschikte om tot het advies te kunnen komen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Commissariaat op het advies van de gemeenteraad mocht afgaan.
3.4. Ter zitting bij de Afdeling heeft de HOS desgevraagd erkend dat zij heeft nagelaten in de aanvraag te vermelden dat in haar pbo de stroming kunst en cultuur is vertegenwoordigd. Het Commissariaat heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een aanvrager zelf verantwoordelijk is voor het invullen van een juiste en volledige aanvraag en dat het Commissariaat en de gemeenteraad daarom niet kan worden verweten dat door hen niet is onderzocht of deze stroming in het pbo van de HOS is vertegenwoordigd.
De Afdeling is daarom van oordeel dat het Commissariaat de gemeenteraad mocht volgen in zijn standpunt dat de LOHA een veelzijdiger pbo heeft.
3.5. Niet in geschil is dat zowel de HOS als de LOHA voldoet aan de eisen die in artikel 2.61, tweede lid, van de Mediawet 2008 onder meer aan het pbo worden gesteld en derhalve beide voor aanwijzing in aanmerking komen. Het Commissariaat heeft met juistheid gesteld dat, nu volgens de gemeenteraad beide instellingen een representatief pbo hebben, beide over voldoende draagvlak in de gemeente beschikken en niet relevant is of een van de instellingen meer of minder draagvlak heeft. Nu het aspect van draagvlak in de gemeente geen rol heeft gespeeld bij de voorkeur voor de LOHA en de aanwijzing, faalt het betoog van de HOS op dit punt reeds daarom.
3.6. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Commissariaat in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om van het advies van de gemeenteraad af te wijken.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Wilde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
598.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 3:50
Indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld.
Mediawet 2008
Artikel 2.61
1. Voor de verzorging van de publieke mediadiensten op regionaal en lokaal niveau kan het Commissariaat regionale respectievelijk lokale instellingen als publieke media-instellingen aanwijzen volgens de bepalingen van deze paragraaf.
2. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking instellingen die:
a. rechtspersoon naar Nederlands recht met volledige rechtsbevoegdheid zijn;
b. zich volgens de statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel stellen het op regionaal respectievelijk lokaal niveau uitvoeren van de publieke mediaopdracht door het verzorgen van media-aanbod dat gericht is op de bevrediging van maatschappelijke behoeften die in een provincie, een gemeente of een deel van de provincie waarop de instelling zich richt leven, en het verrichten van alle activiteiten die nodig zijn om daarmee een publieke taak te vervullen; en
c. volgens de statuten een orgaan hebben dat het beleid voor
het media-aanbod bepaalt en dat representatief is voor de belangrijkste in de desbetreffende provincie of gemeente voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen.
3. Aanwijzing geschiedt nadat provinciale staten hebben dan wel de gemeenteraad heeft geadviseerd over de vraag of de instelling aan de eisen, bedoeld in het tweede lid, voldoet.