201603608/1/A3.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2016 in zaak nr. 15/6193 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2015 heeft het college geweigerd om in de basisregistratie personen (hierna: brp) opgenomen gegevens over [moeder] aan [appellant] te verstrekken.
Bij besluit van 24 augustus 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2016, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.C. Jansen en P.M. Herscheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Uit een door [appellant] overgelegde verklaring van erfrecht blijkt dat [moeder] op [2014] is overleden en dat [appellant] haar zoon en enige erfgenaam is. [appellant] heeft het college op 5 mei 2015 verzocht om de in de brp opgenomen historische adresgegevens over [moeder] aan hem te verstrekken. Bij besluit van 11 mei 2015, gehandhaafd bij besluit van 24 augustus 2015, heeft het college het verzoek van [appellant] aangemerkt als een verzoek van een derde in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder u, van de Wet brp en het verzoek afgewezen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het recht van een ingeschrevene om hem betreffende gegevens uit de brp te verkrijgen geen voor overgang vatbaar recht is in de zin van artikel 182, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW). [appellant] voert daartoe aan dat een wettelijk verbod om gegevens uit de brp over een overledene aan diens erfgenamen te verstrekken, ontbreekt.
3.1. Hetgeen [appellant] aanvoert, is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of dit recht voor overgang vatbaar is. Artikel 182, eerste lid, van Boek 4 van het BW ziet primair op de overgang van vermogensrechtelijke rechtsbetrekkingen. Daarnaast ziet deze bepaling op de overgang van enige bevoegdheden van familierechtelijke aard. Nu het recht van een ingeschrevene om hem betreffende gegevens uit de brp te verkrijgen vermogensrechtelijk noch familierechtelijk van aard is, heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit geen voor overgang vatbaar recht is als bedoeld in deze bepaling. Ingevolge artikel 2.55, tweede en derde lid, van de Wet brp komt dit recht uitsluitend toe aan degene op wie de in de brp verwerkte gegevens betrekking heeft. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het verzoek terecht heeft aangemerkt als een verzoek van een derde in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder u, van de Wet brp.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de schriftelijke toestemming van [moeder] om haar betreffende gegevens uit de brp aan hem te verstrekken, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, en artikel 3.9, eerste lid, van de Wet brp, is gelegen in het testament van [moeder], dan wel in de verklaring van erfrecht.
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de na het overlijden van [moeder] opgemaakte verklaring van erfrecht niet als een schriftelijke toestemming van [moeder] kan worden gezien om haar betreffende gegevens uit de brp aan [appellant] te verstrekken. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat [moeder] [appellant] in een testament toestemming als hier bedoeld heeft verleend.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de weigering van het college om zijn verzoek in te willigen onredelijk is.
5.1. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat [appellant] niet behoort tot een aangewezen categorie derden die werkzaamheden verrichten met een gewichtig maatschappelijk belang. Nu voorts het gebruik van de door [appellant] opgevraagde gegevens niet bij algemeen verbindend voorschrift is voorgeschreven en [appellant] geen schriftelijke toestemming als hiervoor bedoeld heeft overgelegd, voldoet [appellant] niet aan de ingevolge de artikelen 3.6 of 3.9 van de Wet brp geldende vereisten voor inwilliging van het verzoek. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college terecht heeft geweigerd het verzoek in te willigen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. [appellant] stelt zich daartoe op het standpunt dat het gelijkheidsbeginsel met zich brengt dat zijn verzoek uit coulance moet worden ingewilligd.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat andere gemeentes, wellicht uit coulance, in strijd met de Wet brp historische adresgegevens van overledenen aan nabestaanden hebben verstrekt, niet met zich brengt dat het college gehouden is het verzoek van [appellant] in strijd met de Wet brp in te willigen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
610.
BIJLAGE
Wet brp
Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…];
c. de persoonslijst: het geheel van gegevens, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, en 2.69, eerste lid, over één persoon in de basisregistratie;
[…];
e. de ingeschrevene: degene ten aanzien van wie een persoonslijst in de basisregistratie is opgenomen;
f. de ingezetene: de ingeschrevene, die zijn adres heeft in een gemeente in Nederland, en op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn overlijden of van vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen;
[…];
h. de bijhoudingsgemeente: de gemeente waarvan het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 1.4 verantwoordelijk is voor de bijhouding van de persoonslijst;
[…];
u. een derde: elke natuurlijke persoon niet zijnde een overheidsorgaan of een ingeschrevene en elke rechtspersoon die niet krachtens publiekrecht is ingesteld, noch met enig openbaar gezag is bekleed;
[…].
Artikel 1.4
1. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het bijhouden van persoonsgegevens in de basisregistratie overeenkomstig afdeling 1 van hoofdstuk 2.
Artikel 2.1 (afdeling 1 van hoofdstuk 2)
1. Deze afdeling is van toepassing op personen die als ingezetene in de basisregistratie zijn of worden ingeschreven en op ingeschrevenen die op het moment van hun overlijden ingezetene waren.
Artikel 2.55
2. Het college verleent een ieder op diens verzoek binnen vier weken kosteloos inzage in hem betreffende gegevens in de basisregistratie.
3. Het college verstrekt een ieder op diens verzoek binnen vier weken een, desgevraagd gewaarmerkt, afschrift in begrijpelijke vorm van de hem betreffende persoonsgegevens die in de basisregistratie worden verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van die gegevens voor zover die niet van de verzoeker zelf afkomstig zijn.
4. Het college draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.
5. De verzoeken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden gedaan door:
a. ouders, voogden of verzorgers voor minderjarigen jonger dan 16 jaar;
b. curatoren voor onder curatele gestelden.
Artikel 3.4 (paragraaf 2 'De verstrekking door colleges van burgemeester en wethouders' van afdeling 1 in hoofdstuk 3)
1. Deze paragraaf is van toepassing op de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie, anders dan de systematische verstrekking, bedoeld in paragraaf 1.
2. Krachtens deze paragraaf kunnen gegevens worden verstrekt over alle ingeschrevenen.
Artikel 3.6 (paragraaf 2 van afdeling 1 in hoofdstuk 3)
1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt op verzoek van een derde aan hem gegevens voor zover:
a. het gebruik van die gegevens is voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift,
b. de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de ingeschrevene over wie gegevens worden verstrekt, of
c. de verstrekking in overeenstemming is met het tweede lid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden door derden verrichte werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang aangewezen, ten behoeve waarvan gegevens uit de basisregistratie kunnen worden verstrekt. De maatregel bepaalt tevens de categorieën van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen en bepaalt of artikel 3.21 op de verstrekking van toepassing is. De maatregel kan beperkingen bevatten ten aanzien van de gegevens die kunnen worden verstrekt.
Artikel 3.7 (paragraaf 3 'De verstrekking door het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente' van afdeling 1 in hoofdstuk 3) 1. Deze paragraaf is van toepassing op de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders, anders dan de verstrekking, bedoeld in paragraaf 2.
2. Krachtens deze paragraaf worden uitsluitend gegevens verstrekt over ingeschrevenen ten aanzien van wie het college op grond van artikel 1.4 verantwoordelijk is voor de bijhouding van de persoonslijst.
Artikel 3.9 (paragraaf 3 van afdeling 1 in hoofdstuk 3)
1. Op verzoek van een derde kunnen aan hem gegevens worden verstrekt voor zover daarin is voorzien bij gemeentelijke verordening en voor zover:
a. de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de ingeschrevene over wie gegevens worden verstrekt, of
b. de verstrekking in overeenstemming is met het tweede lid.
2. Bij gemeentelijke verordening kunnen door derden verrichte werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang voor de gemeente worden aangewezen, ten behoeve waarvan gegevens uit de basisregistratie kunnen worden verstrekt. De verordening bepaalt tevens de categorieën van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen. De verordening staat slechts verstrekking toe voor zover deze noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de derde en het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de ingeschrevene niet aan de verstrekking in de weg staan.
BW
Artikel 182 van Boek 4
1. Met het overlijden van de erflater volgen zijn erfgenamen van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap. De eerste zin geldt niet wanneer de nalatenschap ingevolge artikel 13 wordt verdeeld; in dat geval volgt de echtgenoot van rechtswege op in het bezit en houderschap van de erflater.