ECLI:NL:RVS:2017:583

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
201605010/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om politiegegevens door korpschef

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2016, waarin het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om inzage in politiegegevens door de korpschef ongegrond werd verklaard. Het verzoek van [appellant] was gedaan op 14 december 2015, maar de korpschef had dit afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat de gegevens onjuist waren en dat vernietiging van de gegevens niet aan de orde was.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de politieregistraties chronologisch zijn gemanipuleerd en dat er leugens in de gegevens staan. Hij stelt dat dit hem belemmert in zijn mogelijkheden om te solliciteren en dat hij niet wil dat zijn kinderen later kennis nemen van deze gegevens. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 februari 2017 behandeld.

De Afdeling oordeelt dat de korpschef terecht niet tot vernietiging van de gegevens is overgegaan, maar wel tot verwijdering. De wetgeving omtrent politiegegevens, zoals de Wet politiegegevens (Wpg), biedt de mogelijkheid om verzoeken in te dienen voor het verbeteren of verwijderen van gegevens, maar deze gegevens moeten gedurende vijf jaar bewaard blijven na verwijdering. De rechtbank heeft, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201605010/1/A3.
Datum uitspraak: 8 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2016 in zaak nr. 15/8110 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2015 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] over op hem betrekking hebbende politiegegevens afgewezen.
Bij uitspraak van 27 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2017, waar [appellant], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. I. de Hoop, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Over [appellant] is in de periode van 26 april 2008 tot en met 15 juli 2009 een aantal registraties opgenomen in de Basis Voorziening Handhaving (hierna: de BVH). De korpschef heeft de gegevens naar aanleiding van het verzoek van [appellant] verwijderd. Hij is niet tot vernietiging overgegaan, omdat nog een procedure loopt over de aansprakelijkheid die ziet op de politiegegevens uit 2008 en omdat nieuwe informatie over [appellant] is verwerkt in 2015 met betrekking tot de meldingen uit 2008.
Oordeel rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef terecht niet tot vernietiging van de gegevens is overgegaan. Volgens de rechtbank heeft [appellant] niet met stukken onderbouwd waarom deze gegevens onjuist zijn en vernietigd zouden moeten worden.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is omdat hij onomstotelijk heeft aangetoond dat de politieregistraties chronologisch zijn gemanipuleerd en zijn voorzien van pertinente leugens. Het doel hiervan is dat ze hem willen laten opnemen met een inbewaringstelling op grond van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ-maatregel). Gevolg hiervan is volgens hem ook dat hij geen verklaring omtrent het gedrag krijgt waardoor hij niet kan solliciteren terwijl hij dit wel verplicht is. Bovendien wil hij niet dat zijn kinderen later kennis nemen van deze gegevens.
Oordeel van de Afdeling
4. Artikel 8, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) luidt: "Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking."
Het zesde lid luidt: "De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste […] lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd."
Artikel 14, eerste lid, van de Wpg luidt: "De op grond van artikel 8, zesde lid, […] verwijderde politiegegevens worden gedurende een termijn van vijf jaar bewaard ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens vernietigd."
Artikel 28, eerste lid, van de Wpg luidt: "Een ieder over wiens persoon politiegegevens worden verwerkt kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen."
5. Artikel 28, eerste lid, van de Wpg voorziet in de mogelijkheid om een verzoek in te dienen dat ziet op het verbeteren, aanvullen, verwijderen of afschermen van politiegegevens. Als deze gegevens op grond van een verzoek of anderszins worden verwijderd, volgt uit artikel 14, eerste lid van de Wpg dat deze nog vijf jaar bewaard blijven. Dit betekent dat verwijderde politiegegevens gedurende vijf jaar niet worden vernietigd. De bewaartermijn van verwijderde gegevens volgt rechtstreeks uit de wet. De korpschef is derhalve naar aanleiding van het verzoek van [appellant] terecht tot verwijdering van de betrokken gegevens overgegaan, maar niet tot vernietiging. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2017
317.