ECLI:NL:RVS:2017:570

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
201608596/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 november 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel af te wijzen, vernietigd. De staatssecretaris had de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De rechtbank bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, met uitzondering van het onthouden van een vertrektermijn en het uitvaardigen van een inreisverbod.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de vragen over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst behandeld. De Afdeling concludeert dat de staatssecretaris Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De in deze zaak ingebrachte informatie leidde niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond van de vreemdeling dat het uitvaardigen van een inreisverbod een onterechte bestraffing vormt, faalt omdat een inreisverbod niet als bestraffing kan worden beschouwd.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 6 maart 2017 door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

201608596/1/V2.
Datum uitspraak: 6 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 november 2016 in zaak nr. 16/23518 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, met uitzondering van het onthouden van een vertrektermijn en het uitvaardigen van een inreisverbod. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Jeuring, advocaat te Zuidhorn, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in hoger beroep opgeworpen vragen over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst, de informatiebronnen die de staatssecretaris moet betrekken bij zijn beoordeling of een land een veilig land van herkomst is en de mogelijkheid om een land als veilig land van herkomst aan te wijzen met een uitzondering voor één of meer groepen, zoals LHBT’s uit Marokko, heeft de Afdeling bij uitspraken van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210, beantwoord. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De in deze zaak ingebrachte informatie leidt niet tot een ander oordeel.
2. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
3. De beroepsgrond dat het uitvaardigen van een inreisverbod een onterechte bestraffing vormt en dus disproportioneel is, faalt reeds nu een inreisverbod niet een bestraffing inhoudt.
4. Gelet op het voorgaande en omdat er geen verdere beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, moet het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 november 2016 in zaak nr. 16/23518;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Verheij w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2017
572-837.