ECLI:NL:RVS:2017:569

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
201701156/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake saneringsplan Pythagorascomplex te Groningen

Op 7 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Groningen, tegen het college van burgemeester en wethouders van Groningen. Het college had op 13 december 2016 ingestemd met een saneringsplan voor het binnenterrein van het Pythagorascomplex aan de Stadhouderslaan 1 te Groningen, zoals bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming.

De verzoekers vreesden dat de sanering niet deugdelijk zou worden uitgevoerd, vooral omdat er een omgevingsvergunning was verleend voor de bouw van 14 appartementen op dezelfde locatie. Ze waren bezorgd dat de sanering niet adequaat zou zijn, wat zou kunnen leiden tot een mindere bodemkwaliteit dan noodzakelijk. De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 februari 2017, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits en het college door mr. T.D. Polak en ir. M. Vonk.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. Hij concludeerde dat de verzoekers, die in de nabijheid van de saneringslocatie wonen, mogelijk belanghebbenden zijn, maar dat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat het besluit van het college niet in stand zou blijven. De voorzieningenrechter wees erop dat het saneringsplan voldoende waarborgen bevatte, zoals de verplichting tot een grondwateronderzoek na de sanering. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201701156/1/A1.
Datum uitspraak: 7 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Groningen, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B],
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2016 heeft het college, voor zover hier van belang, ingestemd met een saneringsplan als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming voor het binnenterrein van het Pythagorascomplex aan de Stadhouderslaan 1 te Groningen (hierna: de locatie).
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] bezwaar gemaakt.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 februari 2017, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits en het college, vertegenwoordigd door mr. T.D. Polak, advocaat te Groningen, en ir. M. Vonk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B], die beiden in de nabijheid van de saneringslocatie wonen, strekt tot schorsing van het besluit tot instemming met het saneringsplan van 13 december 2016 hangende de bezwaarprocedure. Aan dit verzoek ligt ten grondslag dat [verzoeker A] en [verzoeker B] vrezen dat de sanering niet deugdelijk wordt uitgevoerd, terwijl voor onderhavige locatie een omgevingsvergunning voor de bouw van 14 appartementen is verleend en na afronding van de sanering direct gebouwd mag worden en een nadere bodemsanering in dit geval niet dan wel erg moeilijk en veel kostbaarder is uit voeren. Daaruit zou volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] kunnen volgen dat genoegen wordt genomen met een mindere bodemkwaliteit dan noodzakelijk is.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op voorhand niet uitgesloten worden geacht dat [verzoeker A] en [verzoeker B] belanghebbenden zijn bij het besluit van 13 december 2016. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om inhoudelijk op hun verzoek om een voorlopige voorziening in te gaan.
4. [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren in bezwaar aan dat aan het besluit ten onrechte geen voorschrift is verbonden met betrekking tot de verplichting om na de sanering een grondwateronderzoek uit te voeren en dat ten onrechte in de voorschriften niet is vastgelegd wanneer de restverontreiniging in het grondwater zodanig is dat deze naar verwachting geen risico’s voor het toekomstige gebruik met zich mee brengt of wanneer in de nieuwe situatie sprake kan zijn van onaanvaardbare risico’s als gevolg van uitdamping van verontreiniging, zoals in § 5.2 van het besluit van 13 december 2016 en § 8.4 van het saneringsplan is opgenomen. Welke waarden bepalen of nadere sanering nodig is, is volgens hen ten onrechte niet duidelijk voorgeschreven in het besluit tot instemming met het saneringsplan. Volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] is met het besluit onvoldoende verzekerd dat pas op de locatie gebouwd gaat worden, nadat een afdoende bodemsanering heeft plaatsgevonden. Voorts moet als terugsaneerwaarde voor de minerale- en aromatenverontreiniging de kwaliteitsklasse "wonen" gehanteerd worden, omdat het om een woonlocatie gaat, aldus [verzoeker A] en [verzoeker B].
4.1. Het door [verzoeker A] en [verzoeker B] in bezwaar aangevoerde biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat op voorhand aannemelijk moet worden geacht dat het besluit tot instemming met het saneringsplan van 13 december 2016 uiteindelijk niet in stand zal blijven, of althans dat moet worden geoordeeld dat het college niet met het saneringsplan mocht instemmen. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Bij besluit van 13 december 2016 is ingestemd met het saneringsplan zoals neergelegd in het rapport "Aanvullend bodemonderzoek en deelsaneringsplan" van Terra bodemonderzoek B.V. van 16 november 2016. In dit saneringsplan dat deel uitmaakt van het besluit van 13 december 2016 is opgenomen dat ter verificatie een grondwateronderzoek zal plaatsvinden. Voorts volgt uit artikel 39c van de Wet bodembescherming dat degene die de bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag doet. Bovendien is aan het besluit van 13 december 2016 een voorschrift verbonden dat de saneerder of degene die de sanering feitelijk uitvoert een verslag van de sanering als bedoeld in artikel 39c van de Wet bodembescherming aan de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente voorlegt. Dat verslag behoeft ook de instemming van het college. Naar voorlopig oordeel is daarmee voldoende verzekerd dat het grondwateronderzoek ter verificatie ook daadwerkelijk plaats zal vinden. Wat de toepasselijke waarden betreft is voorts in het saneringsplan verwezen naar de Circulaire bodemsanering, waarin deze zijn opgenomen. Dat de toepasselijke waarden niet in een aan het besluit van 13 december 2016 verbonden voorschrift zijn opgenomen maakt niet dat het besluit in strijd met de rechtszekerheid is. Dat deze gehanteerd worden bij het grondwateronderzoek ter verificatie volgt uit de omstandigheid dat is ingestemd met het saneringsplan.
De enkele niet onderbouwde stelling dat als terugsaneerwaarde voor de minerale- en aromatenverontreiniging de kwaliteitsklasse "wonen" gehanteerd zou moeten worden omdat het om een woonlocatie gaat, biedt evenmin onvoldoende aanknopingspunten om aan de rechtmatigheid van het besluit van 13 december 2016 te twijfelen.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2017
580.