201701043/2/A1.
Datum uitspraak: 6 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van [verzoeker A], wonend te Tilburg, en [verzoekster B] en [verzoekster C], beide gevestigd te Tilburg, (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]), om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker]
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 december 2016 in zaak nrs. 16/8731 en 16/8732 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2016 heeft het college aan Stichting Amarant Groep omgevingsvergunning verleend voor de herindeling van het pand Dalenstraat 21 te Tilburg.
Bij besluit van 20 oktober 2016 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 februari 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.J.M. Willemse, en Amarant, vertegenwoordigd door mr. J.H. Munneke, S.C. Elings en C.C. Hermens, zijn verschenen. [verzoeker] is niet ter zitting verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het project voorziet in de wijziging van de functie kinderdagverblijf naar groepszorgwoning met 24-uursopvang. [verzoeker] is eigenaar van een nabijgelegen bedrijventerrein waarop hij een benzinestation, carwash en cafetaria exploiteert. [verzoeker] woont aan de oostzijde van dit bedrijventerrein op het perceel [locatie A]. Hij vreest onder meer dat hij als gevolg van het gewijzigd gebruik dat door de verleende omgevingsvergunning mogelijk wordt in zijn bedrijfsvoering belemmerd zal worden.
3. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
4. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Hierbij wordt onder meer het volgende in aanmerking genomen.
[verzoeker] betoogt dat het college in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur heeft gehandeld door ten behoeve van het project af te wijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Reeshof 2010". Het college is evenwel, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht bevoegd om ten behoeve van het project van het bestemmingsplan af te wijken, hetgeen door [verzoeker] niet is betwist. De enkele omstandigheid dat het college gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid en van het bestemmingsplan is afgeweken maakt het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of het verbod op willekeur. Voor zover [verzoeker] wijst op de samenstelling van de bezwaarschriftencommissie en stelt dat deze commissie onvoldoende onafhankelijk is, heeft het college voorts ter zitting toegelicht dat de samenstelling van de bezwaarschriftencommissie in overeenstemming met artikel 7:5, eerste lid, en artikel 7:13, eerste lid, van de Awb is.
[verzoeker] heeft voor het overige volstaan met een herhaling van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak is ingegaan. In zijn hogerberoepschrift heeft [verzoeker] niet uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist dan wel onvolledig zijn.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2017
580.