ECLI:NL:RVS:2017:560

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
201609356/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 5 december 2016 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had op 7 november 2016 de aanvraag afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat Marokko als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt. De vreemdeling stelde dat hij niet veilig was in Marokko, omdat hij op straat goederen verkocht en de autoriteiten zijn koopwaar ter waarde van € 4000,00 in beslag hadden genomen. De staatssecretaris stelde echter dat de vreemdeling niet had aangetoond dat Marokko in zijn geval niet veilig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Marokko als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt en dat de asielaanvraag van de vreemdeling terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen. De vreemdeling had geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de inbeslagname van zijn goederen onrechtmatig was. De beslissing van de staatssecretaris om een inreisverbod uit te vaardigen werd eveneens bevestigd.

Uitspraak

201609356/1/V2.
Datum uitspraak: 28 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 december 2016 in zaak nr. 16/25625 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. U.H. Hansma, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in hoger beroep opgeworpen vragen over de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst, de informatiebronnen die de staatssecretaris moet betrekken bij zijn beoordeling of een land een veilig land van herkomst is en de mogelijkheid om een land als veilig land van herkomst aan te wijzen met een uitzondering voor één of meer groepen, zoals LHBT's uit Marokko, heeft de Afdeling bij uitspraken van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210, beantwoord. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De in deze zaak ingebrachte informatie leidt niet tot een ander oordeel.
2. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko in zijn geval als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De vreemdeling wijst erop dat de staatssecretaris geloofwaardig acht dat hij op straat goederen verkocht en dat de autoriteiten koopwaar ter waarde van € 4000,00 in beslag hebben genomen. Hieruit blijkt dat de autoriteiten op zeer willekeurige en corrupte wijze optreden. Het vragen van bescherming daartegen is nagenoeg onmogelijk, aldus de vreemdeling.
3.1. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat in zijn geval Marokko toch niet veilig is. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling hierin niet is geslaagd. De staatssecretaris heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat, indien de vreemdeling meent dat de inbeslagname van zijn koopwaar onrechtmatig is, van hem mag worden verwacht dat hij die inbeslagname aanvecht dan wel zich anderszins daarover beklaagt. Het vóórkomen van corruptie in brede lagen van het overheidsapparaat is geen specifieke omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat Marokko voor de vreemdeling geen veilig land van herkomst is. Dit is een omstandigheid die bij de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst al is betrokken. De vreemdeling heeft overigens geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat het om een onrechtmatige inbeslagname ging.
4. Omdat de staatssecretaris vanwege de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst de asielaanvraag van de vreemdeling terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft hij ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, gelezen in samenhang met artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet voorts terecht een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 december 2016 in zaak nr. 16/25625;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2017
363.