ECLI:NL:RVS:2017:542

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
201607300/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring bestemmingsplan door gemeente Binnenmaas

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen de goedkeuring van een bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het betreft het bestemmingsplan 'Correctieve herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied', dat op 31 januari 2008 door de raad van de gemeente Binnenmaas is vastgesteld. De appellant, eigenaar van twee percelen in Maasdam, was van mening dat de bestemming van zijn percelen ten tijde van de koop in 2007 de bouw van een woning toeliet en dat deze bestemming onterecht was gewijzigd naar 'Agrarische doeleinden'.

De appellant heeft zijn beroep ingesteld tegen het besluit van 23 september 2008, waarbij het college de goedkeuring van het bestemmingsplan heeft verleend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint op de dag van terinzagelegging van het besluit. Het bestreden besluit werd ter inzage gelegd op 3 november 2008, waardoor de termijn voor het indienen van beroep op 15 december 2008 eindigde. Het beroepschrift van de appellant werd echter pas op 22 september 2016 ingediend, wat na de termijn was.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de appellant niet tijdig heeft gereageerd. De appellant had in 2012 al kennisgenomen van de wijziging van de bestemming van zijn percelen en had niet tot september 2016 moeten wachten om beroep in te stellen. De Afdeling concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.

Uitspraak

201607300/1/R3.
Datum uitspraak: 1 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Binnenmaas (hierna: de raad) bij besluit van 31 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Correctieve herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door K. van Gammeren, als partij is gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van twee percelen aan de [locatie] in Maasdam, kadastraal bekend nummer C, sectie 739 (ged.) en 423 (ged.). [appellant] heeft het voornemen om op deze percelen een woning te bouwen.
In het plan is aan de percelen van [appellant] de bestemming "Agrarische doeleinden" toegekend. [appellant] kan zich hiermee niet verenigen. Hij stelt dat de percelen ten tijde van de koop in 2007 nog een bestemming hadden die de bouw van een woning toeliet en betoogt dat die bestemming niet had mogen worden gewijzigd. [appellant] stelt daarnaast dat hij schade heeft geleden door de wijziging die met het plan in de bestemming van zijn percelen is aangebracht.
2. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag van terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring. Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 56a, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 54, tweede lid, onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die wet ten tijde van het nemen van het bestreden besluit luidde.
3. Het bestreden besluit is genomen op 23 september 2008 en ter inzage gelegd op 3 november 2008. De laatste dag van de termijn voor het instellen van beroep was 15 december 2008.
Het beroepschrift van [appellant] is bij de rechtbank Rotterdam ingekomen op 22 september 2016 en vervolgens ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling. Dit betekent dat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ingediend.
4. Uit artikel 6:11 van de Awb volgt dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard als het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ingediend, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de Afdeling doet die omstandigheid zich niet voor.
[appellant] heeft in dit verband betoogd dat uit het besluit van de raad van 31 januari 2008 niet blijkt dat de bestemming van zijn gronden is gewijzigd ten opzichte van het voorheen geldende plan. Ook heeft hij betoogd dat hij ten onrechte niet persoonlijk van de vaststelling van het plan op de hoogte is gesteld.
Daargelaten of het vaststellingsbesluit van de raad van 31 januari 2008 en de kennisgeving daarvan in dit opzicht voldoen aan de daaraan op grond van de WRO en de Awb te stellen eisen, vormt een eventueel gebrek op dit punt naar het oordeel van de Afdeling geen grond om de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar te achten. [appellant] heeft in 2012 het voornemen geuit om een woning op zijn percelen te mogen bouwen. Uit de stukken blijkt dat hij, eveneens in 2012, naar aanleiding daarvan door een ambtenaar van de gemeente ervan op de hoogte is gesteld dat in het bij het bestreden besluit goedgekeurde plan aan zijn percelen de bestemming "Agrarische doeleinden" is toegekend. [appellant] was derhalve in ieder geval al sinds 2012 op de hoogte van de vaststelling en goedkeuring van het plan en had niet tot september 2016 mogen wachten met het instellen van beroep. Hem komt daarom geen beroep toe op artikel 6:11 van de Awb.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017
483.