ECLI:NL:RVS:2017:53

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
201602729/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en inkomensgegevens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 maart 2016, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 17 juli 2015 stelde de zorgtoeslag van [appellant] over 2011 vast op € 97,00 en vorderde het teveel betaalde terug. De Belastingdienst/Toeslagen baseerde zich op een vastgesteld inkomen van [appellant] van € 20.041,00, terwijl [appellant] eerder een voorschot van € 836,00 had ontvangen op basis van een geschat inkomen van € 6.975,00. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht [appellant] en zijn toeslagpartner als zodanig had aangemerkt, omdat zij meer dan zes maanden op hetzelfde adres stonden ingeschreven.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet hoefde te wachten op de uitkomst van zijn bezwaar- en beroepsprocedure tegen de vaststelling van zijn verzamelinkomen door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Hij stelt dat dit in strijd is met artikel 6 van het EVRM, dat recht op toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht waarborgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen op basis van de wet verplicht was om de zorgtoeslag vast te stellen op basis van de geregistreerde inkomensgegevens, en dat het niet nodig was om te wachten op de uitkomst van de procedure tegen het verzamelinkomen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201602729/1/A2.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 maart 2016 in zaak nr. 15/6471 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2011 definitief vastgesteld op een bedrag van € 97,00 en het teveel betaalde teruggevorderd.
Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 24 december 2010 aan [appellant] een voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2011 van € 836,00 toegekend. Daarbij is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van een geschat jaarinkomen in 2011 van [appellant] van € 6.975,00. Bij het besluit van 17 juli 2015 is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van een inkomen in 2011van € 20.041,00 van [appellant] en € 32.772,00 van zijn toeslagpartner. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 17 augustus 2015 ten grondslag gelegd dat een aanvrager om zorgtoeslag automatisch een toeslagpartner heeft indien hij met een andere meerderjarige persoon meer dan zes maanden op hetzelfde adres staat ingeschreven in de basisadministratie personen, dat [appellant] en [persoon] gedurende geheel 2011 stonden ingeschreven op hetzelfde adres en dat [persoon] daarom in 2011 de toeslagpartner was van [appellant].
2. De rechtbank heeft overwogen dat vast staat dat [persoon], sinds zij in 2009 op hetzelfde adres is ingeschreven als waar [appellant] sinds 2000 stond ingeschreven, samen met [appellant] in de basisregistratie inkomen op hetzelfde adres stond ingeschreven tot in ieder geval 18 september 2015. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] en [persoon] daarom terecht heeft aangemerkt als toeslagpartners bij de vaststelling van de zorgtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij die vaststelling terecht is uitgegaan van het door de inspecteur voor de inkomstenbelasting vastgestelde verzamelinkomen van [appellant] over 2011. De Belastingdienst/Toeslagen hoefde met de vaststelling van de zorgtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 niet te wachten op de uitkomst van een door [appellant] gevoerde bezwaar- en beroepsprocedure tegen de vaststelling van dat verzamelinkomen door de inspecteur voor de inkomstenbelasting, aldus de rechtbank.
Behandeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen met de vaststelling van zijn zorgtoeslag over 2011 niet hoefde te wachten op de uitkomst van de door hem gevoerde bezwaar- en beroepsprocedure in verband met de vaststelling van zijn verzamelinkomen over 2011 door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Volgens [appellant] heeft de rechtbank met dit oordeel het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) neergelegde recht op toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld miskend.
3.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, herziet de Belastingdienst/Toeslagen, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de herziening binnen acht weken na het tijdstip waarop het gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde wijziging onherroepelijk is geworden.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e ten eerste, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder inkomensgegeven: indien over een kalenderjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
Ingevolge artikel 21g, eerste lid, gebruikt een afnemer voor zover hij een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het inkomensgegeven uitoefent, het inkomensgegeven zoals dat ten tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie inkomen.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraken van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1321, 18 november 2015 en ECLI:NL:RVS:2015:3534 en 3 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2141) dient de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van de draagkracht, gelet op artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir uit te gaan van het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Awr.
De rechtbank heeft, gelet op artikel 21g, eerste lid, van de Awr, met juistheid overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 17 juli 2015 terecht heeft genomen op grondslag van het inkomensgegeven dat op die datum in de basisregistratie inkomen was geregistreerd. De Belastingdienst/Toeslagen was niet gehouden met het nemen van dat besluit te wachten totdat op de door [appellant] gevoerde bezwaar- en beroepsprocedure definitief is beslist. Daartoe is het volgende van belang.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 3 augustus 2016, is de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 20 van de Awir verplicht binnen een termijn van acht weken een nieuw besluit te nemen indien een wijziging van het in de basisregistratie inkomen vermelde inkomensgegeven betekent dat bij een eerder besluit de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen is bij de vaststelling van de zorgtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 terecht uitgegaan van het door de inspecteur voor de inkomstenbelasting vastgestelde verzamelinkomen van [appellant] over 2011. Dat verzamelinkomen stond immers op 17 juli 2015 als inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen geregistreerd. Indien de door [appellant] gevoerde bezwaar- en beroepsprocedure tegen de vaststelling van zijn verzamelinkomen over 2011 ertoe leidt dat dat verzamelinkomen, en dus het inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, wijzigt en die wijziging betekent dat zijn bij het besluit van 17 juli 2015 vastgestelde zorgtoeslag op een te hoog of te laag bedrag is vastgesteld, dan moet de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve, dat wil zeggen zonder dat daarvoor een aanvraag nodig is, zijn zorgtoeslag over 2011 herzien. Indien daarvoor aanleiding bestaat, betaalt de dienst hierbij tevens rente uit. Verder kan de Belastingdienst/Toeslagen een belanghebbende die bezwaar heeft gemaakt tegen een inkomensgegeven, zoals [appellant] heeft gedaan, met toepassing van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Awir op verzoek uitstel van betaling van de terugvordering van een voorschot verlenen. De Afdeling volgt dan ook niet het betoog van [appellant] dat de rechtbank het in artikel 6 van het EVRM neergelegde recht op toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld heeft miskend.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbankuitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Koeman w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
507.