201700648/2/A1.
Datum uitspraak: 20 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2016 in zaak nr. 16/3976 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2015 heeft het college [verzoeker] gelast voor 1 januari 2016 de illegale bewoning van de drie wooneenheden aan [locatie 1] te Rijen te beëindigen, onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,00, het gebruik van de kapsalon in het pand [locatie 2] te Rijen terug te brengen tot een oppervlakte van 60 m², onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00, en het gebruik van een gedeelte van dat pand als distributiepunt voor Post NL te staken dan wel hiervoor een ontvankelijke omgevingsvergunning in te dienen, onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00.
Bij besluit van 24 mei 2016 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 november 2016 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de door [verzoeker] verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 30.000,00.
Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] tegen de besluiten van 30 mei 2016 en 9 november 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2017, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door drs. H.L.G. van Overdijk en C.L.J. Kanters, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Een beoordeling van de door [verzoeker] tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
3. [verzoeker] heeft verzocht om schorsing van het besluit tot invordering van de verbeurde dwangsommen van 9 november 2016 tot zes weken na de uitspraak op het hoger beroep. Hij heeft aan dit verzoek met name ten grondslag gelegd dat invordering van de dwangsommen vrijwel zeker tot een faillissement van de kapsalon zal leiden.
Het college heeft ter zitting toegezegd hangende de bodemprocedure niet tot invordering over te gaan. Er is dan ook niet gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht.
Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening. Voor zover [verzoeker] heeft verzocht om het besluit van 9 november 2016 te schorsen tot zes weken na de uitspraak op het hoger beroep, wijst de voorzieningenrechter op artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb waarin is bepaald dat de getroffen voorlopige voorziening in ieder geval vervalt zodra uitspraak op het hoger beroep is gedaan. Voorts biedt artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de bodemrechter de mogelijkheid om zo nodig een voorlopige voorziening te treffen.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen van 9 november 2016, kenmerk 16uit15310;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen tot vergoeding aan [verzoeker] van bij hem in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2017
580.