201609607/1/V2.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 november 2016 in zaak nr. 16/22612 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdelingen zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift één week.
Uit de systematiek van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 volgt dat de in artikel 69, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, gestelde termijnen ook gelden voor het instellen van hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:2049). Die bepaling maakt deel uit van afdeling 1 van dit hoofdstuk, houdende de algemene bepalingen voor het instellen van rechtsmiddelen. 1.1. De in artikel 69, tweede lid, gestelde termijn van één week geldt derhalve, indien, zoals in dit geval, hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank, die betrekking heeft op een aanvraag die met toepassing van artikel 30a van de Vw 2000 niet-ontvankelijk is verklaard. Dat het besluit van 29 september 2016 door de rechtbank is vernietigd, maakt - anders dan de vreemdelingen betogen - niet dat daarmee de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 vermelde termijn van vier weken voor het instellen van hoger beroep van toepassing is.
In de uitspraak van 23 november 2016 is voorts een rechtsmiddelenverwijzing vermeld met een termijn voor indienen van het hogerberoepschrift van één week. Het hogerberoepschrift is op 20 december 2016 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdelingen hebben het hogerberoepschrift, dan ook niet tijdig ingediend.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdelingen in verzuim zijn geweest.
2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Duyster, griffier.
w.g. Verheij w.g. Duyster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
664.