ECLI:NL:RVS:2017:441

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
201609607/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake asielaanvraag door vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het besluit dateert van 29 september 2016. De rechtbank Den Haag heeft op 23 november 2016 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. De vreemdelingen hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 15 februari 2017 geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift, die volgens de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000 één week bedraagt. De vreemdelingen hebben hun hogerberoepschrift op 20 december 2016 ingediend, wat na de gestelde termijn was. De Raad van State heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de vreemdelingen in verzuim zijn geweest.

De beslissing van de Raad van State is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 februari 2017, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Duyster, griffier.

Uitspraak

201609607/1/V2.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 november 2016 in zaak nr. 16/22612 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vreemdelingen zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift één week.
Uit de systematiek van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 volgt dat de in artikel 69, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, gestelde termijnen ook gelden voor het instellen van hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:2049). Die bepaling maakt deel uit van afdeling 1 van dit hoofdstuk, houdende de algemene bepalingen voor het instellen van rechtsmiddelen.
1.1. De in artikel 69, tweede lid, gestelde termijn van één week geldt derhalve, indien, zoals in dit geval, hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank, die betrekking heeft op een aanvraag die met toepassing van artikel 30a van de Vw 2000 niet-ontvankelijk is verklaard. Dat het besluit van 29 september 2016 door de rechtbank is vernietigd, maakt - anders dan de vreemdelingen betogen - niet dat daarmee de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 vermelde termijn van vier weken voor het instellen van hoger beroep van toepassing is.
In de uitspraak van 23 november 2016 is voorts een rechtsmiddelenverwijzing vermeld met een termijn voor indienen van het hogerberoepschrift van één week. Het hogerberoepschrift is op 20 december 2016 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdelingen hebben het hogerberoepschrift, dan ook niet tijdig ingediend.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdelingen in verzuim zijn geweest.
2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Duyster, griffier.
w.g. Verheij w.g. Duyster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
664.