201606424/1/R1.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Uithoorn,
en
de raad van de gemeente Uithoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouwlocatie BMX-terrein" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De wielervereniging UWTC (hierna: UWTC) en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2017, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door T. Sommers, D. van Steeg en A. Stevens, zijn verschenen. Voorts zijn daar UWTC, vertegenwoordigd door O.D.J. van der Wijngaard, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.W. Kurvers, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan heeft betrekking op gronden ter plaatse van een zogenoemde BMX-baan met bijbehorend clubhuis van UWTC ten noorden van de Jan Campertlaan in Uithoorn. De raad beoogt de BMX-baan en het clubhuis te verplaatsen naar een andere locatie in Uithoorn. Het plan voorziet in een nieuwe functie voor de gronden in het plangebied, namelijk woningbouw. Het plan staat maximaal 35 woningen toe. [belanghebbende] is de projectontwikkelaar van deze woningen.
Appellanten zijn allen bewoners van de Jan Campertlaan en zij kunnen zich niet met de woningbouw verenigen. Zij vrezen met name een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Ontvankelijkheid beroep
2. De raad stelt dat enkel de bewoners van [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] een zienswijze hebben ingediend en dat het beroep, voor zover ingesteld door andere bewoners van de Jan Campertlaan, niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend.
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [namen 10 appellanten] hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [namen 10 appellanten] is, zoals de raad terecht heeft aangevoerd, vanwege het niet indienen van een zienswijze niet-ontvankelijk.
Procedurele beroepsgrond
3. [appellant] en anderen voeren aan dat zij onvoldoende zijn geïnformeerd over de bestemmingsplanprocedure. Behalve een informatieavond, die door de meeste bewoners niet kon worden bijgewoond, is er geen enkele informatie hun kant opgekomen, aldus [appellant] en anderen.
3.1. De Afdeling overweegt dat de raad heeft voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Het lag op de weg van [appellant] en anderen om zich op basis van het ontwerpplan op de hoogte te stellen van de beoogde nieuwe ontwikkeling in het plangebied. Het betoog faalt.
Inhoudelijke beroepsgronden
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Woon- en leefklimaat
5. [appellant] en anderen voeren aan dat hun woon- en leefklimaat als gevolg van de voorziene woningen wordt aangetast. Zij wijzen daarbij op een vermindering van hun uitzicht en op een aantasting van hun privacy. Verder leidt het plan volgens hen tot geluidsoverlast. Ook voeren zij aan dat hun woningen in waarde zullen dalen. Verder vrezen zij voor een toename van verkeer.
5.1. De Afdeling overweegt dat als gevolg van het plan het uitzicht van [appellant] en anderen mogelijk enigszins wordt aangetast, maar dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat van een onevenredige aantasting geen sprake is. Hierbij is van belang dat de afstand van de voorziene woningen tot de percelen van [appellant] en anderen ten minste 20 m bedraagt, hetgeen in een stedelijke omgeving een relatief grote afstand is. Verder bedraagt de maximale bouwhoogte van de voorziene woningen
11.5 m, hetgeen niet ongebruikelijk is in de omgeving van het plangebied. Ook neemt de Afdeling in aanmerking dat in de ruimtelijke ordening geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat.
Wat betreft de privacy van [appellant] en anderen, overweegt de Afdeling dat niet is uitgesloten dat deze als gevolg van het plan in enige mate wordt aangetast. De raad heeft zich, naar het oordeel van de Afdeling, echter op het standpunt mogen stellen dat van een onevenredige aantasting geen sprake is. Daartoe is van belang dat de afstand van de voorziene woningen tot de percelen van appellanten ten minste 20 m bedraagt, hetgeen in een stedelijke omgeving een relatief grote afstand is. Verder is van belang dat tussen de voorziene woningen en de woningen van [appellant] en anderen - op gronden die aan de gemeente toebehoren - een bomenrij aanwezig is die eventuele inkijk zal verminderen, welke bomenrij op grond van het plan is toegestaan.
Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat geluidsoverlast van de bewoners van de voorziene woningen valt te verwachten, overweegt de Afdeling het volgende. Weliswaar zou er enige geluidsoverlast van de bewoners van de voorziene woningen kunnen ontstaan voor [appellant] en anderen, maar, naar het oordeel van de Afdeling, heeft de raad mogen concluderen dat van onevenredige geluidsoverlast geen sprake is. Hierbij betrekt de Afdeling de relatief grote afstand van de voorziene woningen tot die van [appellant] en anderen. Hierbij is ook de ligging in een stedelijke omgeving van belang.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in de gevolgen die het plan heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen geen aanleiding hoeven zien het plan niet vast te stellen. Het betoog faalt.
5.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
5.3. Verder heeft de raad toegelicht dat de ontsluiting van de voorziene woningen zal plaatsvinden via de bestaande weg Europarei en derhalve niet via de Jan Campertlaan waar [appellant] en anderen wonen. Gelet op deze toelichting ziet de Afdeling in het summiere betoog van [appellant] en anderen wat betreft het verkeer geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in dit opzicht dient te worden vernietigd. Het betoog faalt.
Groenbestemming
6. [appellant] en anderen betogen dat in plaats van een woonbestemming een groenbestemming aan de gronden in het plangebied had moeten worden toegekend gelet op de ligging nabij het Libellebos.
6.1. De raad heeft toegelicht dat in het voorheen geldende plan "Zijdelwaard" aan deze gronden een sportbestemming was toegekend. Voorts heeft de raad toegelicht dat een woonbestemming passend is voor deze gronden gelet op hun ligging in de hoek van de bestaande woonwijk Zijdelwaard. Met het plan wordt de woonwijk volgens de raad afgerond. Verder heeft de raad gewezen op de behoefte aan nieuwe woningen in Uithoorn. Tevens heeft de raad erop gewezen dat de functie woningbouw een invulling voor het gebied is waarmee het verplaatsen van de BMX-activiteiten, waarmee volgens de raad een maatschappelijk belang is gediend, kan worden bekostigd.
De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet op deze toelichting in redelijkheid niet voor een groenbestemming heeft hoeven kiezen. Hierbij neemt de Afdeling mede in ogenschouw dat in de bestaande situatie ter plaatse het BMX-terrein aanwezig is en derhalve geen groenvoorziening. Tevens is in dit kader van belang dat [appellant] en anderen niet hebben weersproken dat behoefte bestaat aan nieuwe woningen in Uithoorn. Het betoog faalt.
Flora- en faunawet
7. [appellant] en anderen voeren aan dat vogels zoals ijsvogels, buizerds en uilen als gevolg van het plan zullen verdwijnen.
7.1. De Afdeling begrijpt dit betoog aldus dat [appellant] en anderen vrezen dat het plan in strijd is met de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) in verband met de aanwezigheid van diersoorten.
7.2. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) en Ffw ingetrokken. Uit artikel 9.10 van de Wnb volgt dat dit geschil nu het plan is vastgesteld voor 1 januari 2017 moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
7.3. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw, althans de natuurbeschermingswetgeving. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
7.4. De raad heeft verwezen naar het rapport "Quickscan Bmx-terrein Uithoorn" van Elsken Ecologie van 11 december 2015, waarin onder meer is geconcludeerd dat er geen jaarrond beschermde nesten van vogels zijn aangetroffen en ook niet op basis van de fysieke eigenschappen van het plangebied worden verwacht. [appellant] en anderen hebben geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die aanleiding geven om aan de juistheid van dit rapport te twijfelen. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat vogels zullen verdwijnen, is daartoe onvoldoende. Gelet hierop heeft de raad zich, met verwijzing naar genoemd rapport, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [namen 10 appellanten], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
418.