ECLI:NL:RVS:2017:411

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
201603143/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en medebewoners: beoordeling van inschrijving in de GBA

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 7 maart 2016 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 14 november 2014 de huurtoeslag van [appellante] over 2012 vastgesteld op € 853,00 en € 1.673,00 aan te veel betaalde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst [persoon] als medebewoner van [appellante] mocht aanmerken, wat van invloed was op de huurtoeslag.

[appellante] betoogde in hoger beroep dat de rechtbank de feitelijke omstandigheden onvoldoende had meegewogen. Zij stelde dat [persoon], die ernstige psychische problemen had, tijdelijk bij haar woonde en dat hij in de periode van 19 januari 2012 tot 3 juli 2012 in het buitenland verbleef. De Belastingdienst had echter geen aanleiding gezien om af te wijken van de inschrijving in de GBA, die aangaf dat [persoon] op haar adres stond ingeschreven.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De inschrijving in de GBA werd als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van de medebewonerstatus. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Belastingdienst [persoon] als medebewoner mocht aanmerken, en dat er geen reden was om de inschrijving in de GBA te betwisten. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201603143/1/A2.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 maart 2016 in zaak nr. 15/5711 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over 2012 definitief vastgesteld op € 853,00 en € 1.673,00 aan te veel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2017, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding van het geschil
1. [appellante] stond ten stond ten tijde van belang in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: Basisregistratie Personen, hierna: GBA) ingeschreven op het adres [locatie] te Tilburg. Niet in geschil is dat in de periode van 4 juni 2010 tot en met 31 augustus 2012 ook [persoon] op dat adres stond ingeschreven. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] mocht aanmerken als medebewoner, in welk geval de dienst het inkomen van [persoon] kon betrekken bij de beoordeling van de aanspraak van [appellante] op huurtoeslag.
2. Aan het besluit van 14 november 2014, gehandhaafd bij besluit van 15 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [persoon] als medebewoner kan worden aangemerkt. In de door [appellante] overgelegde stukken heeft de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding gevonden af te wijken van de in de GBA vermelde gegevens.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] als medebewoner mocht aanmerken.
Gronden hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen. Volgens [appellante] heeft de rechtbank de feitelijke omstandigheden onvoldoende bij de beoordeling betrokken. In dit verband wijst [appellante] erop dat zij [persoon], die ernstige psychische problemen had, in huis heeft genomen en op haar woonadres heeft laten inschrijven omdat hij anders verstoken zou blijven van de noodzakelijke hulp. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ten onrechte aan haar toegerekend dat [persoon] in de GBA stond ingeschreven op haar woonadres. Daarbij is de dienst eraan voorbijgegaan dat zij met diverse rekeningafschriften van [persoon] en met vliegtickets op naam van [persoon] heeft aangetoond dat hij tussen 19 januari 2012 en 3 juli 2012 in het buitenland verbleef. Verdeeld over de periode van 1 januari 2012 tot 31 augustus 2012 verbleef [persoon] in totaal ongeveer 40 dagen bij haar, aldus [appellante]. Vanaf 1 september 2012 staat [persoon] op een ander adres ingeschreven.
Wettelijk kader
4.1. De Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht), zoals ten tijde van belang, luidt:
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…]
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
[…]
Artikel 9
1. […]
2. In afwijking van het eerste lid kan een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
4.2. De Awir, zoals ten tijde van belang, luidt:
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…]
e. medebewoner: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA.
[…]
Artikel 7
[…]
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
[…]
Beoordeling hoger beroep
5. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir heeft bij de beoordeling of iemand als medebewoner moet worden aangemerkt en derhalve diens vermogen ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wht moet worden betrokken bij de berekening van de draagkracht en de hoogte van de huurtoeslag, de inschrijving in de GBA als uitgangspunt te gelden. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Wht, kan evenwel van de inschrijving in de GBA worden afgeweken, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend. Daarbij moet komen vast te staan dat de inschrijving in de GBA onjuist is. Vervolgens moet worden beoordeeld of de onjuiste inschrijving voor rekening van de huurder komt.
6. Voor zover uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften en vliegtickets van [persoon] al zou moeten worden afgeleid dat [persoon] van 19 januari 2012 tot 3 juli 2012 niet feitelijk woonachtig is geweest op het adres van [appellante], maar deels in Spanje en deels in Amerika heeft verbleven, zijn deze bewijzen onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [persoon] zijn hoofdverblijf had verplaatst. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] heeft verklaard dat [persoon] naar Spanje is vertrokken met oorspronkelijk de bedoeling om daar op vakantie te gaan. Dat hij vervolgens zou hebben besloten definitief niet terug te komen naar Nederland en dat hij in de periode van 1 januari 2012 tot 31 augustus 2012 in totaal niet meer dan 40 dagen bij [appellante] heeft verbleven, leidt niet tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] niet als medebewoner heeft kunnen aanmerken. [appellante] heeft het goed gevonden om [persoon] in die periode op haar woonadres ingeschreven te laten staan. Voor de Belastingdienst/Toeslagen bestond er dus geen aanleiding om met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de Wht van de GBA-inschrijving af te wijken. Dat haar beweegredenen om [persoon] in huis te nemen louter altruïstisch waren en [persoon], naar [appellante] heeft gesteld, niet heeft bijgedragen aan de kosten van huur voor de woning, doet er niet aan af dat niet is komen vast te staan dat de inschrijving in de GBA onjuist was.
7. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] mocht aanmerken als medebewoner van [appellante].
8. Het betoog faalt.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Pans w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017