ECLI:NL:RVS:2017:41

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
201601804/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van een stichting inzake omgevingsvergunning voor herinrichting Indisch Monument

Op 11 januari 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945 Steenwijk. De stichting had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 februari 2016, waarin het beroep van de stichting tegen het niet bekend maken van een omgevingsvergunning niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de stichting niet had aangetoond dat er sprake was van een aanvraag om een omgevingsvergunning, zoals vereist onder de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De stichting betoogde dat haar brief van 8 juli 2013 wel degelijk als een aanvraag moest worden beschouwd, maar de Raad van State oordeelde dat deze brief niet voldeed aan de vereisten van de Awb, omdat er geen specifieke vergunning werd aangevraagd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een vergunningaanvraag, waardoor er ook geen rechtswege verleende vergunning kon zijn ontstaan. De stichting had in haar brief niet duidelijk gemaakt welke beschikking werd gevraagd, en de verwijzing naar een eerder verleende omgevingsvergunning was niet relevant voor deze zaak. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en specifieke aanvragen in het kader van de omgevingsvergunningen en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

201601804/1/A1.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Stichting Herdenking 15 augustus 1945 Steenwijk, gevestigd te Zuidveen, gemeente Steenwijkerland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 februari 2016 in zaak
nr. 15/1429 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.
Procesverloop
Bij uitspraak van 3 februari 2016 heeft de rechtbank het beroep van de stichting tegen het niet bekend maken van een volgens de stichting van rechtswege verleende omgevingsvergunning, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De stichting heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2017, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A. Hoven en drs. H. Pander, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Hetgeen partijen in hoger beroep verdeeld houdt is de vraag of de brief van de stichting van 8 juli 2013 moet worden aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de herinrichting van een Indisch Monument in het Slingerbos te Steenwijk. De gemeente is eigenaar van de grond en het bestaande gedenkteken. De herinrichting omvat onder meer het plaatsen van een bankobject ("Batu Bukit") en het oprichten van een achtergrondscherm bij het gedenkteken.
2. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de brief van 8 juli 2013 niet blijkt welke besluiten en daarmee welke publiekrechtelijke rechtshandeling, zij wenst. De stichting wijst daarbij op het stappenplan dat is opgenomen in de nota "Memorandum Monument Tempat Herinnering" van 5 september 2012. Stap 1 behelst het principebesluit van het college van 28 september 2012, stap 2 is het eindvoorstel neergelegd in brief van 8 juli 2013 en stap 3 is de beoordeling en het definitieve besluit van het college. Gelet op de inhoud van de brief van 8 juli 2013 in samenhang gelezen met het stappenplan, is het duidelijk dat is verzocht om een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de realisering van de inrichtingsplannen (stap 3), aldus de stichting.
2.1. Ingevolge artikel 4.20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Ingevolge artikel 1:3,eerste lid, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 4:2, eerste lid, aanhef en onder c, bevat de aanvraag ten minste een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2.2. Onbestreden is dat voor de herinrichting van het herinneringsveld (het realiseren van de twee inrichtingsobjecten) een omgevingsvergunning is vereist voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b.
2.3. Op 8 juli 2013 heeft de stichting het college een brief gestuurd met als onderwerp: "Herinneringsveld Indisch monument" met de volgende bijlagen: Rapport met eindvoorstellen "Tempat Erinnering", Beoordelingsrapport ingekomen voorstellen en Verslag gesprek met ontwerpster en met mede initiatiefneemster Indisch Monument 1997. In deze brief is, voor zover van belang voor de vraag of deze is aan te merken als een aanvraag, het volgende opgenomen:
"Hierbij ontvangt u het eindvoorstel van de inrichtingsplannen voor de locatie rondom het Indisch Monument. (…)
Ons eindplan bevat 2 inrichtingsobjecten die gekozen zijn uit 3 voorstellen van door ons benaderde kunstenaars en kunstkenners. (…)
Op 28 mei j.l. heeft een verkennend gesprek plaats gevonden met de afdeling Openbare Werken, waarbij is afgesproken dat een vervolgbespreking zal worden belegd voor de concrete uitvoering van de plannen. (…)
Wij zien uw goedkeuring van onze eindplannen, zoals in bijgaand document is opgenomen met vertrouwen tegemoet. In verband met onze herdenkingsbijeenkomst op 15 augustus stellen wij het op prijs uw besluit op korte termijn te ontvangen."
2.4. In de brief van 8 juli 2013 is niet aangeduid welke beschikking wordt gevraagd. Er wordt geen specifieke activiteit genoemd en evenmin een vergunning waarom zou zijn verzocht. Weliswaar heeft de stichting gewezen op het stappenplan, dat is opgenomen in de nota "Memorandum Monument Tempat Herinnering" van 5 september 2012, maar in dat plan is de vergunningprocedure niet als zodanig opgenomen en evenmin genoemd. Ook indien de brief in samenhang met het stappenplan wordt beschouwd, wordt niet voldaan aan het vereiste in artikel 4:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, dat een aanvraag ten minste een aanduiding van de gevraagde beschikking bevat. Reeds op grond van het vorenstaande is geen sprake van een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in de Wabo. Hetgeen de stichting in hoger beroep voor het overige heeft aangevoerd maakt dat niet anders, omdat het aangevoerde geen betrekking heeft op het hiervoor vermelde vereiste. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat de verwijzing naar een op 3 mei 2016 verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kunstwerk op het Voorpoortplein te Vollenhove geen doel treft, reeds omdat in de daaraan ten grondslag liggende aanvraag - anders dan in de brief van 8 juli 2013 en daarbij behorende bijlagen - staat vermeld dat het een vergunningaanvraag betreft.
2.5. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een vergunningaanvraag, zodat geen van rechtswege verleende vergunning is ontstaan. De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
190.