201601013/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zandvoort,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 28 december 2015 in de zaken nrs. 15/5301 en 15/5091 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2014 heeft het college aan de gemeente Zandvoort een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van, voor zover thans van belang, twee bomen op het perceel [locatie 1] te Zandvoort.
Bij besluit van 16 juli 2015 heeft het college het besluit van 9 december 2014 ingetrokken en de omgevingsvergunning opnieuw verleend.
Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft het college het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont aan de [locatie 2] te Zandvoort. Zijn achtertuin grenst aan het perceel [locatie 1]. [appellant] verzet zich tegen de kap van twee coniferen die direct achter zijn tuin staan. Die coniferen zijn inmiddels gekapt.
De omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van meerdere bomen, waaronder de twee coniferen achter de tuin van [appellant], ten behoeve van de realisatie van het project 'Prinsessepark', betreffende de bouw van 22 woningen op het perceel [locatie 1]. Voor dat project is bij besluit van 31 maart 2015 een omgevingsvergunning verleend. Deze is inmiddels onherroepelijk.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake is van te beschermen natuur- en milieuwaarden. Volgens hem bevatten de bomen, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel broedgelegenheden.
2.1. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Bomenverordening 2012 van de gemeente Zandvoort wordt een vergunning voor het vellen van een houtopstand geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden, waaronder, voor zover thans van belang, natuur- en milieuwaarden en waarden voor recreatie en leefbaarheid.
2.2. In het besluit van 16 juli 2015 staat dat er geen broedgelegenheden van vogels in de bomen zijn aangetroffen. Met zijn enkele stelling dat hij van mening is dat de bomen wel broedgelegenheden bevatten, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat dat het geval is.
In het verweerschrift licht het college verder toe dat er in de directe omgeving voldoende groen aanwezig is en er ook in de tuinen van de nieuwe woningen groen zal ontstaan, waardoor er genoeg fourageermogelijkheden voor vogels blijven bestaan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. In het licht van deze toelichting is het niet aannemelijk dat de twee coniferen een dusdanige waarde voor vogels hebben, dat het belang van de kap van de coniferen niet opweegt tegen het belang van het behoud daarvan op basis van die natuurwaarde.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de waarde voor de leefbaarheid niet wordt geschaad. Daartoe voert hij aan dat de erfafscheiding die tussen zijn achtertuin en de nieuwe parkeerplaatsen zal worden geplaatst, onvoldoende is om overlast tegen te gaan. Hij vreest dat koplampen van auto's in zijn slaapkamer zullen schijnen en dat vanuit de nieuwe woningen zicht in zijn woning zal bestaan. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de aantasting van zijn privacy niet wordt veroorzaakt door de kap van de bomen, maar door de bouw van de woningen. Hij stelt dat de kap van de bomen die aantasting erger maakt.
3.1. Gelet op de te plaatsen begroeide, geen licht doorlatende, erfafscheiding van 2 m hoog, zal alleen het licht van koplampen van auto's die op zodanig veel afstand van de erfafscheiding rijden dat het licht daar overheen schijnt, zichtbaar zijn bij de woning van [appellant]. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hinder die [appellant] ondervindt van de zichtbaarheid van dat licht niet zodanig groot is dat het belang van de kap van de bomen niet opweegt tegen het belang van het behoud daarvan op basis van de waarde voor de leefbaarheid.
Ten aanzien van de door [appellant] gestelde aantasting van zijn privacy, heeft de rechtbank overwogen dat de kap van de bomen niet in onevenredige mate inbreuk maakt op de waarde voor de leefbaarheid, gelet op de afstand van ongeveer 18 m van de nieuwe woningen tot het perceel van [appellant]. Hoewel het aannemelijk is dat het woongenot van [appellant] enigszins wordt beperkt door de kap van de bomen in samenhang met de bouw van de nieuwe woningen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat die beperking zodanig is dat het college het belang bij de kap van de bomen en de realisatie van het project 'Prinsessepark' niet zwaarder mocht laten wegen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het belang bij de kap van de bomen zwaarder mocht laten wegen dan het belang bij het behoud daarvan op basis van de waarde voor de leefbaarheid.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat op grond van de omgevingsvergunning voor het project 'Prinsessepark' meer parkeerplaatsen zijn vergund dan volgens de geldende normen noodzakelijk is, geen rol kan spelen in deze procedure, omdat die vergunning onherroepelijk is. Volgens [appellant] hoeven niet alle parkeerplaatsen te worden aangelegd.
4.1. Hoewel [appellant] terecht stelt dat de omstandigheid dat een omgevingsvergunning voor het project 'Prinsessepark' is verleend, niet betekent dat ook daadwerkelijk gebruik moet worden gemaakt van die vergunning, leidt dat betoog niet tot het door hem beoogde doel. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat er 1,4 parkeerplaats meer zal worden gerealiseerd dan volgens de geldende normen is vereist. Volgens het college is dat overschot niet dusdanig dat de aanleg van enkele parkeerplaatsen achterwege kan blijven. Naar het oordeel van de Afdeling kon het college zich in redelijkheid op dat standpunt stellen en mocht het het belang van de realisatie van het project 'Prinsessepark' met alle parkeerplaatsen zwaarder laten wegen dan het belang van het behoud van de twee coniferen achter de tuin van [appellant]. De rechtbank heeft terecht in de omstandigheid dat die twee coniferen moeten wijken voor de aanleg van parkeerplaatsen in het kader van het project 'Prinsessepark', waarvoor meer parkeerplaatsen zijn vergund dan volgens de geldende normen noodzakelijk is, geen grond gezien voor vernietiging van het besluit van 26 oktober 2015.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
687.