ECLI:NL:RVS:2017:38

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
201607197/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen proceskostenveroordeling college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2016. De rechtbank had het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de wederpartij, een bedrag van € 1.984,00. Het college was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de wederpartij een schriftelijke uiteenzetting ingediend, maar er is geen onderzoek ter zitting geweest, omdat partijen hiermee instemden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van het college beoordeeld. Het college betoogde dat de rechtbank ten onrechte een punt voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar had meegeteld in de proceskosten. De wederpartij gaf in zijn schriftelijke uiteenzetting aan dat de rechtbank een fout had gemaakt en dat het college gelijk had. De Afdeling oordeelde dat het betoog van het college slaagde.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant voor zover deze was aangevallen. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de wederpartij, maar met een wegingsfactor van 0,5, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 1.732,50. De uitspraak werd gedaan door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

Uitspraak

201607197/1/A3.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2016 in zaak nr. 16/402 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij uitspraak van 15 augustus 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het college in de proceskosten van [wederpartij] veroordeeld tot een bedrag van € 1.984,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
1. Het college betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte tot een bedrag van € 1.984,00 in de proceskosten van [wederpartij] heeft veroordeeld. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte een punt voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar heeft gerekend.
1.1. In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft [wederpartij] te kennen gegeven dat de rechtbank een misslag heeft begaan en dat het college gelijk heeft.
Gelet hierop slaagt het betoog.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden vernietigd.
3. Het college moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op het lichte gewicht van de zaak in hoger beroep, zal de Afdeling bij de vaststelling van de proceskosten in hoger beroep een wegingsfactor van 0,5 hanteren.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2016 in zaak nr. 16/402, voor zover aangevallen;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.732,50 (zegge: zeventienhonderdtweeëndertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
620.