ECLI:NL:RVS:2017:3625

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
201706843/1/V2 en 201706843/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 september 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 6 april 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 25 juli 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Bom, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een beroepschrift een week bedraagt en de vreemdeling het hogerberoepschrift pas op 23 augustus 2017 had verzonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de vreemdeling in verzuim was. De ziekte van de gemachtigde werd niet als een geldige reden beschouwd.

Daarom verklaarde de voorzieningenrechter het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de verantwoordelijkheid van de gemachtigde om zorg te dragen voor de voortgang van de procedure, ook tijdens ziekte.

Uitspraak

201706843/1/V2 en 201706843/2/V2.
Datum uitspraak: 25 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 juli 2017 in zaak nr. NL17.2020 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 25 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Bom, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.       Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift een week.
2.       De aangevallen uitspraak is op 25 juli 2017 in het digitaal dossier geplaatst en daarmee verzonden, hetgeen de vreemdeling niet heeft bestreden. Het hogerberoepschrift is op 23 augustus 2017 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. Het hogerberoepschrift is tevens op 24 augustus 2017 bij brief bij de Raad van State ingekomen. Blijkens de daarop vermelde datum is het hogerberoepschrift niet eerder dan 23 augustus 2017 ter post bezorgd. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest. Dat de gemachtigde van de vreemdeling en zijn waarnemer, zoals de gemachtigde stelt, ziek zijn geweest, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA2287), ligt het op de weg van de gemachtigde om maatregelen te treffen teneinde een goede voortgang van de lopende zaken te waarborgen tijdens een ziekteperiode.
3.       Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Bijloos
voorzieningenrechter
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2017
594.