ECLI:NL:RVS:2017:3607

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
201609259/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • A.B.M. Hent
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongewenstverklaring en inreisverbod van vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 25 november 2016 zijn beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. Het besluit, genomen op 4 augustus 2016, hield in dat de ongewenstverklaring van de vreemdeling werd opgeheven, maar dat er een inreisverbod tegen hem werd uitgevaardigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Ramdhan, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 december 2017 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op de grief van de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris niet had onderzocht of zijn gedrag een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De Afdeling oordeelde dat de rechtsvraag over de toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 reeds eerder was beantwoord in een uitspraak van 4 juli 2017. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk gegrond was.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 augustus 2016 werd alsnog gegrond verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in hoger beroep € 1.488,00 bedroegen, en het griffierecht van € 168,00 diende te worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 december 2017.

Uitspraak

201609259/1/V1.
Datum uitspraak: 27 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 25 november 2016 in zaak nr. 16/17751 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft de staatssecretaris de ongewenstverklaring van de vreemdeling opgeheven en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 25 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In grief 2 betoogt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht niet heeft onderzocht of het gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, nu het inreisverbod is gebaseerd op artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en niet op het bepaalde onder b van dat artikellid.
2.    De in grief 2 opgeworpen rechtsvraag over de toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft de Afdeling in de uitspraak van 4 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1725, beantwoord. Die overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing. Hieruit volgt reeds dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. Hetgeen de vreemdeling overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 augustus 2016 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat aan de vreemdeling in hoger beroep is bericht dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 25 november 2016 in zaak nr. 16/17751;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 4 augustus 2016, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Willems
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017
412-840.