ECLI:NL:RVS:2017:3607
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- A.B.M. Hent
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongewenstverklaring en inreisverbod van vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 25 november 2016 zijn beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. Het besluit, genomen op 4 augustus 2016, hield in dat de ongewenstverklaring van de vreemdeling werd opgeheven, maar dat er een inreisverbod tegen hem werd uitgevaardigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Ramdhan, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 december 2017 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op de grief van de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris niet had onderzocht of zijn gedrag een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De Afdeling oordeelde dat de rechtsvraag over de toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 reeds eerder was beantwoord in een uitspraak van 4 juli 2017. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk gegrond was.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 augustus 2016 werd alsnog gegrond verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in hoger beroep € 1.488,00 bedroegen, en het griffierecht van € 168,00 diende te worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 december 2017.