201700782/1/R2.
Datum uitspraak: 27 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en [appellant], gevestigd, onderscheidenlijk wonend te Rilland, gemeente Reimerswaal (hierna te noemen tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Reimerswaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.I.J. Toonders, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.C.M. van Gurp, M.J. van Belzen en P.G. Driesprong, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in een aantal nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en in ambtshalve aanpassingen van onder meer de planregels. [appellant] kan zich niet verenigen met de planregels die betrekking hebben op een geitenhouderij en welke van toepassing zijn op zijn gronden aan de [locatie] te Rilland.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroep
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de planregels die betrekking hebben op de mogelijkheid om een geitenhouderij te exploiteren op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" betreffende zijn gronden aan de [locatie] te Rilland, gemeente Reimerswaal. Hij betoogt dat de raad de planregels zodanig dient aan te passen dat een grondgebonden geitenhouderij is toegestaan, indien de grondgebondenheid blijkt uit een advies van de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ). Hij stelt daarover te beschikken. Zijn voorstel is om aan artikel 1.6, onder a, sub 7, van de planregels toe te voegen dat een geitenhouderij grondgebonden is als dat uit een AAZ advies blijkt. Tevens stelt hij voor om aan artikel 1.6, onder c, sub 1, van de planregels toe te voegen dat een geitenhouderij niet wordt aangemerkt als grondgebonden agrarisch bedrijf, tenzij dit door middel van een AAZ advies wordt aangetoond.
4. De raad stelt dat naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] is besloten om artikel 1.6, onder c, sub 1, van de planregels, te wijzigen in die zin dat aan de omschrijving van een intensieve veehouderij de zinsnede "tenzij advisering door de AAZ uitwijst dat het een grondgebonden veehouderij betreft" wordt toegevoegd. Deze wijziging is abusievelijk niet in het vastgestelde plan opgenomen. De raad heeft er voor gekozen om dit artikel aan te passen en niet het artikel dat betrekking heeft op grondgebonden veehouderijen omdat de praktijk uitwijst dat een geitenhouderij meestal als intensieve veehouderij en bij uitzondering als grondgebonden veehouderij wordt geëxploiteerd. De raad heeft naar voren gebracht dat een herziening van het plan in voorbereiding is waarin de beoogde aanpassing van artikel 1.6, onder c, sub 1, van de planregels is meegenomen.
5. Aan de gronden van [appellant] aan de Damesweg 4 te Rilland is de bestemming "Agrarisch" toegekend.
Artikel 1.6 van de planregels luidt:
"Agrarisch bedrijf
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt en/of het houden of fokken van vee (exclusief paarden), pluimvee of pelsdieren, nader te onderscheiden in:
a. grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 meter, nader te onderscheiden in:
1 t/m 6 (…);
7. grondgebonden veehouderij: het houden van melkvee en / of ander vee waarvoor de bedrijfsvoering (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
8.(…);
b. (…);
c. niet-grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geen gebruik wordt gemaakt van daglicht, nader te onderscheiden in:
1. intensieve veehouderij: een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf of bedrijfsonderdeel, al dan niet biologisch, dat zich toelegt op het houden of mesten van melkvee en / of slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, daaronder begrepen geitenhouderijen;
2 en 3 (…).
Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt als volgt:
"De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening;
b. grondgebonden agrarisch gebruik;
c. grondgebonden agrarische bedrijven en glastuinbouw als nevenactiviteit; (…)
f. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': tevens een intensieve veehouderij bedrijf."
6. Op de gronden van [appellant] is op grond van artikel 3, lid 3.1, sub c, van de planregels een grondgebonden veehouderij toegestaan. Een intensieve veehouderij is niet toegestaan omdat de aanduiding "intensieve veehouderij" niet is toegekend aan de gronden.
7. De Afdeling stelt vast dat de door de raad beoogde wijziging van artikel 1.6, onder c, sub 1, van de planregels niet is verwerkt in het vastgestelde plan. Het bestreden besluit is daardoor in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
8. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om artikel 1.6, onder c, sub 1, van de planregels aan te passen in de onder overweging 4 bedoelde zin.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Reimerswaal tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" voor zover het betreft artikel 1.6, onder c, sub 1, van de planregels voor zover daaraan niet is toegevoegd "tenzij advisering door de AAZ uitwijst dat het een grondgebonden veehouderij betreft";
III. draagt de raad van de gemeente Reimerswaal op om artikel 1.6 onder c, sub 1, van de planregels aan te passen in de hiervoor onder overweging 4 bedoelde zin,
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Reimerswaal tot vergoeding van de bij [appellanten] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Reimerswaal het door [appellanten] betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderd drieëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Michiels w.g. Ouwehand
Voorzitter Griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017