ECLI:NL:RVS:2017:3525

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
201704632/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na alcoholmisbruik en geschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 5 juli 2016 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard na een aanhouding op 18 oktober 2015, waarbij een hoog ademalcoholgehalte van 815 µg/l werd vastgesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 13 april 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad van State oordeelde dat het CBR terecht had besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, gebaseerd op een psychiatrisch onderzoek dat had plaatsgevonden op 18 april 2016. Dit onderzoek concludeerde dat [appellant] leed aan alcoholmisbruik in ruime zin, wat werd onderbouwd door zijn gedrag tijdens de aanhouding en de resultaten van het onderzoek. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het CBR niet inhoudelijk op zijn bezwaren was ingegaan en dat de diagnose niet op de juiste criteria was gebaseerd. De Raad van State verwierp deze argumenten en bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het CBR zich op het verslag kon baseren.

De Raad van State benadrukte dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in strijd was met artikel 6 van het EVRM, omdat deze maatregel niet als een strafrechtelijke vervolging kan worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De zaak onderstreept de strikte eisen die gelden voor de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen, vooral in gevallen van alcoholmisbruik.

Uitspraak

201704632/1/A2.
Datum uitspraak: 20 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 april 2017 in zaak nr. 17/241 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2016 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard.
Bij besluit van 25 november 2016 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1.    Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.    Op 18 oktober 2015 is [appellant] door de politie aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol. Bij hem is een ademalcoholgehalte van 815 µg/l geconstateerd. De inspecteur van politie, eenheid Den Haag, heeft het CBR op 18 januari 2016 medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid of over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven.
Naar aanleiding van deze mededeling heeft het CBR een onderzoek naar de geschiktheid aan [appellant] opgelegd. Dit onderzoek is op 18 april 2016 verricht door [psychiater] en [psycholoog]. Het onderzoek bestond uit een anamnese, een lichamelijk en psychiatrisch onderzoek en een laboratoriumonderzoek. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een verslag van bevindingen van 28 april 2016 (hierna: het verslag). In het verslag is op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 5 juli 2016 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 12 juli 2016, omdat hij vanwege alcoholmisbruik ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig. Aan dit besluit heeft het CBR het verslag ten grondslag gelegd.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op het betoog dat de bevindingen van het onderzoek niet de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin kunnen dragen. [appellant] voert aan dat bij het onderzoek ten onrechte gebruik is gemaakt van de DSM-IV-TR criteria, omdat die achterhaald zijn door de DSM-V criteria. Subsidiair voert hij aan dat het onduidelijk is waarom is geconcludeerd tot alcoholmisbruik in ruime zin omdat uit het onderzoek volgt dat op grond van de DSM-IV-TR criteria geen sprake is van alcoholmisbruik dan wel alcoholafhankelijkheid. Volgens [appellant] heeft de rechtbank hierin ten onrechte geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het onderzoek onvoldoende concludent, tegenstrijdig of naar inhoud of wijze van totstandkoming gebrekkig is. Ook is hem ten onrechte tegengeworpen dat hij alleen zijn eigen oordeel tegenover het onderzoek door [psychiater] en [psycholoog] heeft gesteld en niet een tegenonderzoek van een medisch deskundige heeft overgelegd, aldus [appellant].
3.1.    In het verslag is op basis van alle relevante gegevens geconcludeerd tot de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin ten tijde van de aanhouding. Aan deze conclusie is onder meer ten grondslag gelegd dat een aanhouding met een promillage van 1.875‰ om negen uur in de ochtend en het veroorzaken van een eenzijdig ongeval aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik in ruime zin. Voorts is geconcludeerd dat sprake is van een beperkt verantwoordelijkheidsgevoel, omdat [appellant] wist dat hij te veel gedronken had om te mogen autorijden maar dat toch is gaan doen en daarmee de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Ook is bij de diagnose betrokken dat, gezien het promillage en de omstandigheid dat [appellant] zich in staat voelde om met 50 km/u te rijden en diens verklaring dat hij pas bij meer dan vier glazen alcohol een effect van alcohol voelde, sprake is van een verhoogde alcoholtolerantie die indicatief is voor een voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik.
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:841), bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage die daaraan ten grondslag is gelegd naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarbij is het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.
3.3.    Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het CBR de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] niet heeft mogen baseren op het verslag. De rechtbank heeft daarbij terecht betrokken dat [appellant] tegenover het onderzoek van [psychiater] en [psycholoog] alleen zijn eigen oordeel heeft gesteld en geen tegenonderzoek van een medisch deskundige heeft overgelegd, waarin de bevindingen en conclusies van voormeld onderzoek worden weersproken. In het verslag is geconcludeerd dat er volgens de criteria van DSM-IV-TR weliswaar aanwijzingen zijn voor alcoholafhankelijkheid, maar niet voor alcoholmisbruik in de in DSM-IV-TR bedoelde zin. De diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is derhalve niet gebaseerd op de DSM-IV-TR criteria. Dat volgens [appellant] bij het onderzoek gebruik had moeten worden gemaakt van DSM-V criteria en niet van DSM-IV-TR criteria, leidt, wat daar ook van zij, daarom niet tot het oordeel dat het CBR niet op het verslag heeft mogen afgaan. In het verslag is uiteengezet welke bevindingen aan die diagnose ten grondslag liggen, zoals die onder meer zijn genoemd onder 3, zodat er evenmin grond is voor het oordeel dat het verslag op dit punt onduidelijk is en het CBR zich om die reden daarop niet heeft mogen baseren.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) omdat hij voor hetzelfde incident al strafrechtelijk is veroordeeld door de politierechter. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling overwogen dat een ongeldigverklaring van het rijbewijs geen maatregel is gebaseerd op een criminal charge in de zin van artikel 6 van het EVRM. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 27 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3238), vloeit het onderzoek naar de geschiktheid en als eventueel gevolg daarvan de ongeldigverklaring van een rijbewijs bij vastgestelde ongeschiktheid voort uit het vermoeden dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van één of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Gelet op het voorgaande is de door [appellant] gestelde dubbele bestraffing niet aan de orde en is er geen grond voor het oordeel dat het CBR niet had mogen besluiten tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017
609. BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen (…)
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
(…)
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)
Artikel 134
(…)
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
(…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid (lees: tweede lid), van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
(…)
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Hoofdstuk 8. Psychiatrische stoornissen
8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring op basis van een specialistisch rapport geschikt kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.8.1 Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.