201704786/1/R1.
Datum uitspraak: 20 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ermelo,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Fokko Kortlanglaan perceel 1827" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2017, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door C.J. Janssen en S.M.L. van Beek, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
Inleiding
1. Het wijzigingsplan voorziet in een vleesverwerkingsbedrijf door het perceel gedeeltelijk te bestemmen als "Bedrijf". Initiatiefnemer is [partij].
[appellant] kan zich niet met het wijzigingsplan verenigen. Hij vreest dat het vleesverwerkingsbedrijf zal zorgen voor geluid-, geur-, parkeer- en verkeerhinder.
Ontvankelijkheid
2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van [appellant] op grond van het zicht- en afstandcriterium niet kan worden ontvangen, nu hij niet als belanghebbende bij dat besluit kan worden aangemerkt.
2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken".
Artikel 8:1 luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter".
2.2. Voor de beantwoording van de vraag of [appellant] belanghebbende is, is bepalend of hij feitelijke gevolgen kan ondervinden van het plan. Nu [appellant] op een afstand van ongeveer 160 m van het plangebied woont, kan - gelet op de aard van de voorziene ontwikkeling - niet worden uitgesloten dat [appellant] geen feitelijke gevolgen van het plan kan ondervinden. Het verweer van het college inzake de ontvankelijkheid faalt.
Toetsingskader
3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgermeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Woon- en leefklimaat
4. [appellant] voert aan dat het wijzigingsplan ten onrechte de bouw en het gebruik van een vleesverwerkingsbedrijf toestaat, omdat de geur- en geluidbelasting door het beoogde vleesverwerkingsbedrijf zal leiden tot een voor hem onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit geldt volgens [appellant] te meer nu er sprake is van een rustige woonwijk.
4.1. Op de verbeelding van het wijzigingsplan is aan een deel van het perceel de bestemming "Bedrijf" toegekend. Het overige deel van het perceel is bestemd als "Tuin".
In het wijzigingsplan is het volgende bepaald:
"Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. uitsluitend bedrijfsactiviteiten in de categorie A en B, zoals opgenomen in bijlage 1 "de staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging", zijn toegestaan, met uitzondering van bedrijven die vallen binnen categorie 3.1 voor het aspect geluid;
(…)"
4.2. Uit de toelichting op het wijzigingsplan blijkt dat de gemeente Ermelo voor het bepalen van de aan te houden afstanden met betrekking tot geur- en geluidsbelasting de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009 (hierna: VNG-brochure) aanhoudt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Op de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorend bij het wijzigingsplan is te zien dat het beoogde vleesverwerkingsbedrijf moet vallen onder de categorie "- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. <200 m²". De bij deze categorie behorende grootste richtafstand uit de VNG-brochure bedraagt 50 m.
Deze richtafstand geldt ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Het college heeft toegelicht dat er sprake is van een gemengd gebied en niet van een rustige woonwijk, waardoor de richtafstand mag worden verkleind. Ten aanzien van dit standpunt overweegt de Afdeling dat in de VNG-brochure onder gemengd gebied wordt verstaan een gebied met matige tot sterke functiemenging, waarin naast woningen ook andere functies voorkomen. Vast staat dat het plangebied is gelegen in de nabijheid van meerdere bedrijven, zoals Delta Berging & Transport en bedrijven op het bedrijvenpark Tonsel. Ook in de nabijheid van de woning van [appellant] zijn diverse bedrijven gevestigd. Reeds in verband hiermee heeft het college zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake is van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Dit brengt met zich dat volgens die brochure de aan te houden richtafstand met een stap kan worden verkleind van 50 m naar 30 m.
Aan deze richtafstand wordt ten opzichte van de woning van [appellant] ruimschoots voldaan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er ten aanzien van [appellant] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het betoog faalt.
Parkeernormen
5. [appellant] betoogt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de parkeerbehoefte van het beoogde vleesverwerkingsbedrijf.
5.1. In het wijzigingsplan is het volgende bepaald:
"Artikel 3.2.3 Parkeernormen
a. De inrichting van de gronden dient zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in bijlage 2 die bij deze regels is gevoegd. Bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Parkeernormen is de parkeernorm uit dat bestemmingsplan geldend voor dit wijzigingsplan.
b. (…)"
In bijlage 2 bij het wijzigingsplan is de Nota Parkeernormen Ermelo opgenomen.
In het bestemmingsplan Parkeernormen is het volgende bepaald:
"Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 3 Overige regels
3.1 Parkeernormen
3.1.1 Parkeernorm
Bij het gebruiken en / of bebouwen van gronden dient voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto’s en overige verkeersvoertuigen en de bijbehorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading als opgenomen in bijlage 1. Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
(…)"
In bijlage 1 bij het bestemmingsplan Parkeernormen is de Nota Parkeernormen Ermelo opgenomen.
5.2. In de Nota Parkeernormen Ermelo waarnaar wordt verwezen in de planregels staat vermeld dat ervan wordt uitgegaan dat een aanvrager de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein realiseert. Het college heeft gesteld dat uit de Nota Parkeernormen Ermelo volgt dat de parkeerbehoefte voor het beoogde vleesverwerkingsbedrijf neerkomt op 23 parkeerplaatsen, die allemaal op het eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. [appellant] heeft dat niet weersproken. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien en in dit opzicht geen nader onderzoek behoefde te worden verricht.
Het betoog faalt.
Verkeersveiligheid
6. [appellant] voert aan dat de Fokko Kortlanglaan en het Meeboerserf niet geschikt zijn voor de ontsluiting van het beoogde vleesverwerkingsbedrijf door de bochten in de weg en omdat er geen overzicht is bij het verlaten van het perceel. Verder stelt [appellant] dat de Brinkhorst, de deels onverharde weg waarover het perceel van [appellant] wordt ontsloten, ten behoeve van het vleesverwerkingsbedrijf zal worden gebruikt als sluiproute terwijl deze weg daar niet geschikt voor is.
6.1. De Afdeling acht het, zoals het college stelt, gelet op ligging, de beperkte breedte - van ongeveer 2 m - en de staat van de weg - deels onverhard -, niet aannemelijk dat de Brinkhorst als sluiproute zal worden gebruikt. Ten aanzien van de Fokko Kortlanglaan en het Meeboerserf heeft het college met verwijzing naar luchtfoto’s toegelicht dat geen grote hinder van aan- en afrijdend verkeer is te verwachten, omdat de T-splitsing Fokko Kortlanglaan - Meeboerserf overzichtelijk en ruim is ingericht. Gelet op het vorenstaande overweegt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Het betoog faalt.
Gezondheid
7. [appellant] voert aan dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, nu het vleesverwerkingsbedrijf recht onder een hoogspanningslijn staat en dat gevaarlijk is voor de volksgezondheid en de gezondheid van het personeel.
7.1. [appellant] heeft zijn betoog niet nader onderbouwd. In de enkele stelling dat er mogelijk een gevaar bestaat ten aanzien van de volksgezondheid en de gezondheid van het personeel ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
Zienswijze
8. [appellant] betoogt dat het college zijn zienswijze niet goed heeft onderzocht.
8.1. De zienswijze van [appellant] is samengevat en van commentaar voorzien in de Nota van zienswijzen. De Afdeling overweegt dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat het college de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
Relativiteitsvereiste
9. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van de Awb van toepassing is.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Daalder w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017
418-849.