ECLI:NL:RVS:2017:3480

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
201701025/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen gedeeltelijke afwijzing verzoek om afschriften op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, die op 22 december 2016 het beroep van [appellant] tegen besluiten van de Registratiecommissie Tandheelkundige Specialismen (RTS) niet-ontvankelijk heeft verklaard en ongegrond heeft verklaard. De RTS had op 1 april 2016 een verzoek van [appellant] om afschriften op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gedeeltelijk afgewezen. Daarnaast had RTS op 9 juni 2016 een verzoek van [appellant] om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank oordeelde dat RTS de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken deugdelijk had gemotiveerd en dat het belang van de persoonlijke levenssfeer van de melder zwaarder woog dan het belang van openbaarheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 november 2017 behandeld en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep tegen het besluit van 30 juni 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De Afdeling concludeert dat RTS op juiste wijze heeft gehandeld door de weigering van openbaarmaking van bepaalde documenten te handhaven, en dat het hoger beroep van [appellant] ongegrond is.

Uitspraak

201701025/1/A3.
Datum uitspraak: 20 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 22 december 2016 in zaken nrs. 16/3664 en 16/3665 in het geding tussen:
[appellant]
en
Registratiecommissie Tandheelkundige Specialismen (hierna: RTS).
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2016 heeft RTS een verzoek van [appellant] om afschriften op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2016 heeft RTS een verzoek van [appellant] om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2016 heeft RTS het door [appellant] tegen het besluit van 1 april 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 oktober 2016 heeft RTS het door [appellant] tegen het besluit van 9 juni 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant]  tegen het besluit van 30 juni 2016 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 3 oktober 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
RTS heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2017, waar RTS, vertegenwoordigd door mr. S.F. Tiems, advocaat te Leiden, en R.J.C.M. Zandvliet, is verschenen.
Overwegingen
1.    Op 25 september 2015 heeft RTS besloten tot herregistratie van [appellant] als kaakchirurg tot 22 maart 2018. In november 2015 heeft RTS een brief ontvangen waarin zorgen werden geuit over de herregistratie van [appellant]. RTS heeft op grond van artikel 41 van de Regeling Specialismen Tandheelkunde (hierna: Regeling) in bepaalde gevallen de bevoegdheid een herregistratie door te halen of aan te passen. RTS heeft de melding beoordeeld en het besluit van 25 september 2015 in stand gelaten.
Op 8 maart 2016 heeft RTS [appellant] over de melding geïnformeerd. Vervolgens heeft [appellant] RTS verzocht hem te melden wie de melders waren en wat er over hem was gezegd. Op 12 maart 2016 heeft [appellant] RTS met een beroep op artikel 35 van de Wbp verzocht om afschriften van alle door RTS verwerkte gegevens rondom de melding. Op 21 april 2016 heeft [appellant] RTS met een beroep op de Wob verzocht om afschriften van documenten met informatie rondom de melding.
2.    Op het Wbp-verzoek heeft RTS bij het besluit van 1 april 2016 beslist. Dit besluit heeft RTS in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van RTS hiertegen niet-ontvankelijk verklaard omdat het besluit op bezwaar reeds in rechte vaststond.
3.    Op het Wob-verzoek heeft RTS bij het besluit van 9 juni 2016 beslist. Een gedeelte van de onder het verzoek vallende documenten heeft RTS geweigerd openbaar te maken. RTS heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd. RTS heeft vermeld in welke documenten de opgenomen persoonsgegevens geweigerd worden krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Volgens RTS weegt het belang om de persoonlijke levenssfeer te eerbiedigen zwaarder dan het belang van openbaarheid. Bepaalde passages uit aangegeven documenten heeft RTS geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Volgens RTS moeten personen anoniem kunnen melden. Als bekend zou worden dat persoonlijke gegevens doorgestuurd worden aan anderen, dan is het aannemelijk dat toekomstige melders terughoudend zullen zijn zich tot haar te wenden met hun bevindingen. Dat zou haar mogelijkheden belemmeren om informatie te ontvangen die relevant kan zijn voor de toepassing van artikel 41 van de Regeling. RTS heeft vermeld welke documenten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Deze documenten heeft RTS geweigerd krachtens artikel 11 van de Wob. RTS heeft zich verder op het standpunt gesteld dat in de belangenafweging niet kan worden betrokken of de melder of melders in kwestie te kwader trouw is dan wel zijn en of de gedragsregels binnen de beroepsgroep worden nageleefd. Dit valt buiten de reikwijdte en de doelstellingen van de Wob. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank de zaak ten onrechte heeft kortgesloten zonder inhoudelijk onderzoek te doen naar de geweigerde stukken. [appellant] verzoekt de Afdeling kennis te nemen van de geheime stukken. Volgens hem wordt hij door de onjuiste meldingen en berichtgeving op ernstige wijze aangetast in zijn geloofwaardigheid, integriteit en reputatie. Hij wordt voortdurend in een kwaad daglicht geplaatst en twijfels worden gezaaid met betrekking tot zijn vakmanschap. De melders worden ten onrechte met toepassing van de Wob en de Wbp beschermd, aldus [appellant].
4.1.    In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld, de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak als hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Van deze bevoegdheid heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank gebruik gemaakt. Op grond van het navolgende heeft de rechtbank in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
4.2.    De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 30 juni 2016 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroepschrift dateert van 11 november 2016. Op dat moment was de termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift tegen het besluit van 30 juni 2016 reeds verstreken. Niet is gebleken dat het beroepschrift verschoonbaar te laat is ingediend.
4.3.    Ten aanzien van de besluitvorming over het Wob-verzoek overweegt de Afdeling na kennisneming van de geheime stukken als volgt. In de besluitvorming heeft RTS uitdrukkelijk per document weergegeven welke documenten dan wel passages uit welke documenten op bepaalde gronden worden geweigerd. Vervolgens heeft RTS per weigeringsgrond gemotiveerd vermeld waarom deze grond in dit geval van toepassing is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat RTS de handhaving van de weigering bepaalde passages openbaar te maken deugdelijk heeft gemotiveerd. Of de meldingen en berichtgevingen over [appellant] juist zijn en of de melder dan wel melders te kwader trouw zijn, is in het kader van de beoordeling of documenten openbaar moeten worden gemaakt niet van belang. RTS heeft terecht het algemeen belang dat is gediend met openbaarmaking van de naam van de melder dan wel de namen van de melders afgewogen tegen het belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking tot RTS moet kunnen wenden met informatie over de herregistratie van een tandheelkundig specialist, zoals de rechtbank heeft overwogen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat RTS in redelijkheid het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de melder of melders en het voorkomen van onevenredige benadeling van de melder of melders en RTS zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarheid.
4.4.    Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Borman    w.g. Niane-van de Put
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017
805.