201708816/2/A1.
Datum uitspraak: 14 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de Stichting Vleermuiswerkgroep Groningen en Stichting Natuur en Milieufederatie Groningen, beide gevestigd te Groningen,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 27 september 2017 in zaken nrs. 17/2531 en 17/2567 in het geding tussen:
de Vleermuiswerkgroep Groningen en de Natuur en Milieufederatie
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2017 heeft het college aan Combinatie Herepoort een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van tijdelijke infrastructuur langs de N7 ten behoeve van het realiseren van de Aanpak Ring Zuid.
Bij uitspraak van 27 september 2017 heeft de rechtbank het door de Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 november 2017, waar de Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie, vertegenwoordigd door [gemachtigde], het college, vertegenwoordigd door J. Dallinga, F.H. van der Veer en mr. A.H. Tuitert, en Combinatie Herepoort, vertegenwoordig door mr. E.E. Grit, advocaat te Groningen, en A. Bakema, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat het besluit van 6 juni 2017 hangende de bodemprocedure wordt geschorst.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de bodemprocedure rechtsvragen aan de orde zijn, die zich minder goed lenen voor beantwoording in de onderhavige procedure. De voorzieningenrechter ziet dan ook af van een inhoudelijke behandeling van het beroep vooruitlopend op de behandeling in de hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter neemt het volgende in aanmerking ten aanzien van de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling, een voorziening moet worden getroffen.
Bij besluiten van 24 mei 2017 heeft het college vijf omgevingsvergunningen verleend voor het vellen van bomen en het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van de ombouw van de Zuidelijke Ringweg te Groningen, in als zodanig aangeduide deelgebieden C, G, H, I en J. Deze besluiten zien op een deel van de gronden waar de onderhavige omgevingsvergunning voor de tijdelijke infrastructuur op ziet. De Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie hebben beroep bij de Afdeling ingesteld tegen de besluiten van 24 mei 2017. Bij uitspraak van 13 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3070, heeft de voorzieningenrechter de vier besluiten van 24 mei 2017, waarbij omgevingsvergunningen zijn verleend voor het vellen van bomen en het verwijderen van houtopstanden in de als zodanig aangeduide deelgebieden G, H, I en J geschorst. In die zaak is de bodemzaak (zaak nr. 201704543/1/R6) op 12 december 2017 ter zitting behandeld, zodat in die zaak op korte termijn een uitspraak kan worden verwacht. De hiervoor geschetste samenhang tussen voormelde omgevingsvergunningen van 24 mei 2017 voor het vellen van bomen en het verwijderen van houtopstanden en de onderhavige omgevingsvergunning voor het aanleggen van tijdelijke infrastructuur in aanmerking genomen en gelet op de omstandigheid dat vier van de vijf omgevingsvergunningen van 24 mei 2017 door de voorzieningenrechter zijn geschorst en een uitspraak in de bodemzaak met betrekking tot de omgevingsvergunningen van 24 mei 2017 op korte termijn kan worden verwacht, ziet de voorzieningenrechter alles afwegende aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 6 juni 2017, kenmerk OVA-201673017/100 tot de uitspraak van de Afdeling op het beroep in zaak nr. 201704543/1/R6;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Groningen tot vergoeding van bij Stichting Vleermuiswerkgroep Groningen en Stichting Natuur en Milieufederatie Groningen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 57,71 (zegge: zevenenvijftig euro en eenenzeventig cent), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan de Stichting Vleermuiswerkgroep Groningen en Stichting Natuur en Milieufederatie Groningen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2017
580.