ECLI:NL:RVS:2017:3447

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
201607246/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van afschriften van archiefstukken door de rijksarchivaris in het kader van de Archiefwet 1995

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 15 augustus 2016 het beroep ongegrond verklaarde. De rijksarchivaris had op 15 januari 2016 geweigerd om afschriften te verstrekken van stukken uit het archief van de Centrale Veiligheidsdienst en de Binnenlandse Veiligheidsdienst. De rijksarchivaris stelde dat de gevraagde stukken beperkt openbaar zijn op grond van de Archiefwet 1995, en dat er geen verplichting bestaat om afschriften van deze stukken te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de rijksarchivaris het verzoek om inzage buiten beschouwing mocht laten, omdat het verzoek om afschriften en het verzoek om inzage niet los van elkaar staan. [appellant] stelde dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat de Archiefwet 1995 geen verplichting tot verstrekking van afschriften oplegt. Hij betoogde dat de wetgever bij de totstandkoming van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) uitging van een grotere openbaarheid onder de Archiefwet 1995. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 november 2017 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rijksarchivaris terecht heeft geweigerd om afschriften te verstrekken, omdat de Archiefwet 1995 en het bijbehorende beleid van de rijksarchivaris geen verplichting tot verstrekking van afschriften bevatten. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201607246/1/A3.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 augustus 2016 in zaak nr. 16/824 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemene rijksarchivaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2016 heeft de rijksarchivaris geweigerd [appellant] afschriften te verstrekken van de stukken uit een aantal inventarisnummers in het archief van de Centrale Veiligheidsdienst en de Binnenlandse Veiligheidsdienst.
Bij uitspraak van 15 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde rechtstreeks beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De rijksarchivaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2017, waar [appellant] en de rijksarchivaris, vertegenwoordigd door mr. H.G. Kraai, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij brief van 8 december 2015 heeft [appellant] de rijksarchivaris verzocht om inzage in en afschriften van de stukken uit een aantal inventarisnummers in het archief van de Centrale Veiligheidsdienst en de Binnenlandse Veiligheidsdienst en in verband hiermee een onderzoeksopzet ingediend. Bij het besluit van 15 januari 2016 heeft de rijksarchivaris het verzoek om inzage buiten beschouwing gelaten, omdat uit de onderzoeksopzet blijkt dat het publiceren van bronmateriaal het doel van het onderzoek is en het verkrijgen van afschriften daarbij noodzakelijk is, en heeft hij het verzoek om afschriften afgewezen, omdat de vermelde inventarisnummers beperkt openbaar zijn op grond van artikel 15, eerste lid, onder a, van de Archiefwet 1995 en geen verplichting bestaat afschriften van beperkt openbare archiefbescheiden te verstrekken. De rijksarchivaris heeft het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar op diens verzoek als rechtstreeks beroep aan de rechtbank doorgezonden.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de rijksarchivaris het verzoek om inzage buiten beschouwing mocht laten. Hiertoe voert [appellant] aan dat het verzoek om inzage losstaat van het verzoek om afschriften en dat het mogelijk is inzage te verlenen zonder dat afschriften worden verstrekt. Volgens hem blijkt uit de onderzoeksopzet niet dat hij geen genoegen met inzage neemt. Inzage is een eerste stap die voor hem evenzeer van belang is. In de onderzoeksopzet is vermeld dat gedeelten van stukken zullen worden overgeschreven, waarvoor geen afschriften nodig zijn en wat uitsluitend mogelijk is na inzage, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat de rechtbank bij haar oordeel ten onrechte van belang heeft geacht dat hij bij zijn ter zitting ingenomen stelling dat hij genoegen neemt met inzage, een voorbehoud heeft gemaakt.
2.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld blijkt uit de terecht door de rijksarchivaris als uitgangspunt voor de beoordeling van het verzoek genomen onderzoeksopzet dat [appellant] bronnenpublicatie tot doel heeft. Zo vermeldt de onderzoeksopzet als doel van het onderzoek: "Doel is een zo compleet mogelijk beeld geven van het functioneren van deze diensten en van de politieke sturing en controle hiervan. Het verzamelde bronnenmateriaal wordt gepubliceerd op de internetsite www.stichtingargus.nl." Voorts vermeldt de onderzoeksopzet: "Het is van belang om fotokopieën van de stukken te verkrijgen anders is een bronnenpublicatie niet mogelijk." Omdat in de onderzoeksopzet ten aanzien van dit doel geen onderscheid wordt gemaakt tussen het verkrijgen van inzage en het verkrijgen van afschriften en met het verkrijgen van inzage voormeld onderzoeksdoel niet kan worden bereikt, mocht de rijksarchivaris volstaan met de door hem genomen beslissing. Zoals de rijksarchivaris ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht, is voor de beoordeling van een verzoek tot inzage een op inzage toegespitste onderzoeksopzet nodig.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Archiefwet 1995 de rijksarchivaris niet verplicht afschriften van de desbetreffende archiefstukken te verstrekken. Hiertoe voert hij aan dat de wetgever er bij de totstandkoming van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) van is uitgegaan dat de Archiefwet 1995 voor documenten waarop deze wet van toepassing is een grotere mate van openbaarheid verzekert dan de Wob voor documenten waarop de Wob van toepassing is. Dit geldt des te meer voor  documenten als de onderhavige die, voordat de Archiefwet 1995 daarop van toepassing was, onder de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv) vielen. Die grotere mate van openbaarheid wordt niet gediend met een verbod op het vervaardigen van afschriften van archiefstukken, welk verbod niet gold voordat op de desbetreffende stukken de Archiefwet 1995 van toepassing werd.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 4 van het Besluit van 15 januari 2015 (Stcrt. 2015, nr. 657), waarin de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krachtens artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Archiefwet 1995 heeft bepaald dat een aantal inventarisnummers beperkt openbaar is met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, geen verplichting bevat om afschriften te verstrekken en hij geen omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan de rijksarchivaris toestemming voor het vervaardigen van afschriften zou moeten geven. Hiertoe voert hij aan dat een categoriale weigering afschriften te vervaardigen in strijd met artikel 4 is. Die bepaling biedt de rijksarchivaris de mogelijkheid afschriften te verstrekken, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat hij geen omstandigheden naar voren heeft kunnen brengen op grond waarvan de rijksarchivaris toestemming voor het vervaardigen van afschriften zou moeten geven, omdat hij de inhoud van de desbetreffende inventarisnummers niet kent. Als het gaat om stukken die hij al bezit, hoeven deze hem niet nogmaals te worden verstrekt. Als er bijvoorbeeld maar één stuk is dat hij nog niet bezit, is een afschrift waarschijnlijk niet nodig. Dit kan anders komen te liggen als het om vele honderden pagina's gaat, aldus [appellant].
3.1.    Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Archiefwet 1995 luidt: "Bij de overbrenging van de in artikel 1, onder c 1° en 2°, bedoelde archiefbescheiden kan de zorgdrager, na advies van de beheerder van de archiefbewaarplaats, […] beperkingen aan de openbaarheid stellen voor een bepaalde termijn en met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer."
Artikel 4 van het Besluit van 15 januari 2015 luidt: "Het vervaardigen van reproducties van documenten geborgen onder de inventarisnummers genoemd in artikel 1, is, tot openbaarwording, uitsluitend mogelijk na voorafgaande schriftelijke toestemming van de algemeen rijksarchivaris, die aan zijn toestemming voorwaarden kan verbinden."
3.2.    In artikel 1 van het Besluit van 15 januari 2015 heeft de minister  krachtens artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Archiefwet 1995 bepaald dat een aantal inventarisnummers - waaronder de nummers waarop het verzoek van [appellant] in deze zaak ziet - beperkt openbaar zijn met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 4 van het Besluit van 15 januari 2015 geeft de rijksarchivaris de bevoegdheid tot het geven van toestemming voor het vervaardigen van afschriften van stukken uit beperkt openbare inventarisnummers. Ten aanzien van deze bevoegdheid voert de rijksarchivaris het beleid dat van beperkt openbare archiefstukken geen afschriften worden verstrekt, tenzij hiervoor een wettelijke verplichting bestaat. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. [appellant] heeft niet gesteld dat een in het beleid bedoelde wettelijke verplichting op hem van toepassing is. De rijksarchivaris mocht derhalve weigeren [appellant] afschriften te verstrekken. Van een verbod op het verstrekken van afschriften is geen sprake. De weigering is voorts niet in strijd met de algemene bedoeling van de wetgever om de Archiefwet 1995 een grotere mate van openbaarheid te laten verzekeren dan de Wob. De Wob voorziet immers, evenals de Wiv, in meer mogelijkheden de openbaarheid te beperken dan de Archiefwet 1995.
De betogen falen.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman    w.g. Hartsuiker
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
620.