ECLI:NL:RVS:2017:3443

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
201705620/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W. Sorgdrager
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging projectplan Uiterwaardvergraving Meinerswijk door de minister van Infrastructuur en Waterstaat

Op 18 mei 2017 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu, thans de minister van Infrastructuur en Waterstaat, een besluit genomen om het projectplan "Uiterwaardvergraving Meinerswijk" te wijzigen. Dit projectplan, dat oorspronkelijk op 4 september 2012 was vastgesteld krachtens artikel 5.4 van de Waterwet, betreft de wijziging van de uiterwaarden langs de Neder-Rijn te Arnhem om een betere waterafvoer bij hoogwater te realiseren. De wijziging houdt in dat de kaart van de vegetatietypen in het gebied op verschillende punten is aangepast. De stichting Kloppend Stadshart en de Vereniging Milieudefensie hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij hun bezorgdheid uitten over het beheer van het gebied en de overeenstemming van de kaart met de feitelijke situatie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 oktober 2017 ter zitting behandeld. De appellanten, vertegenwoordigd door gemachtigden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.C.M. Keijser-Vermeulen en anderen, waren aanwezig. De gemeente Arnhem was ook vertegenwoordigd. De Afdeling overweegt dat het besluit van de minister een relatief beperkte strekking heeft en dat de wijzigingen in de vegetatie niet onrechtmatig zijn. De minister heeft niet bepaald op welke wijze het beheer van de vegetatie moet plaatsvinden, en de gemeente Arnhem heeft aangegeven dat het beheer tot nu toe met begrazing is uitgevoerd, wat de appellanten wensen. De Afdeling concludeert dat de stichting en de vereniging niet aannemelijk hebben gemaakt dat de wijzigingen in het projectplan een negatief effect op het beheer zullen hebben.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in tegenwoordigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2017.

Uitspraak

201705620/1/A1.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Stichting Kloppend Stadshart, gevestigd te Arnhem, en de Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu, thans: de minister van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2017 heeft de minister het op 4 september 2012 krachtens artikel 5.4 van de Waterwet vastgestelde projectplan "Uiterwaardvergraving Meinerswijk" gewijzigd.
Tegen dit besluit hebben de stichting en de vereniging beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en de vereniging hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2017, waar de stichting en de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], de minister, vertegenwoordigd door mr. S.C.M. Keijser-Vermeulen, ing. W. Kornelis en G. Slendebroek, en de gemeente Arnhem, vertegenwoordigd door I.N. Jansen en C. Paris, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 5.4 van de Waterwet moet de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk overeenkomstig een door de beheerder vast te stellen projectplan gebeuren.
De uiterwaarden "Meinerswijk" langs de Neder-Rijn te Arnhem zijn onderdeel van een waterstaatswerk. Het in 2012 vastgestelde projectplan heeft, kort weergegeven, betrekking op de wijziging van deze uiterwaarden om een betere waterafvoer bij hoogwater te realiseren.
Een onderdeel van dat projectplan is een kaart waarop de diverse vegetatietypen die tot stand mogen worden gebracht zijn weergegeven. Volgens de minister geeft deze kaart de beoogde situatie op een aantal punten niet geheel juist weer. Om de wijziging van de uiterwaarden overeenkomstig de beoogde situatie mogelijk te maken, is bij het thans bestreden besluit de kaart op een aantal punten aangepast. Zo is een eerst als "Droge Ruigte" aangewezen strook grond nu aangewezen als "Natuurlijk Grasland". Verder is op een aantal plaatsen de aanduiding "Struweel" toegevoegd en is op enkele plaatsen de aanwijzing "Natte Ruigte Homogeen" gewijzigd in "Normaal Grasland".
Op de kaart zijn verder de zogenoemde "interventiewaarden vegetatie" aangegeven. Deze interventiewaarden geven weer welke kenmerken volgens het projectplan horen bij de verschillende vegetatietypen. Voor het vegetatietype "Normaal Grasland"  is bijvoorbeeld aangegeven dat de vegetatie in de winter lager dan 10 cm is.
2.    De stichting en de vereniging willen, zo is ook ter zitting aan de orde geweest, met name voorkomen dat het beheer van het gebied niet langer met begrazing, maar met maaien, zal plaatsvinden. Verder stellen zij onder meer dat de op de eerdergenoemde kaart weergegeven situatie niet op alle punten overeenstemt met de feitelijke situatie, en dat hen bij een overleg in het kader van de voorbereiding van het thans bestreden besluit is toegezegd dat zij zouden worden betrokken bij overleg over de (wijze van het) beheer.
3.    De Afdeling stelt voorop dat het besluit een relatief beperkte strekking heeft. Het heeft slechts tot gevolg dat in de uiterwaarden op enkele plaatsen andere vegetatie dan in het oorspronkelijke projectbesluit was opgenomen zal worden verwezenlijkt. Dat de feitelijke situatie hier mogelijk nog niet geheel mee in overeenstemming is, betekent niet dat de minister niet tot deze wijziging heeft kunnen besluiten.
Het besluit bepaalt niet op welke wijze - begrazen of maaien - het beheer van de vegetatie moet plaatsvinden. Dit beheer wordt, zo is ter zitting aan de orde geweest, uitgevoerd door de gemeente Arnhem. Dat de stichting en de vereniging naar de Afdeling begrijpt het overleg met de gemeente over het beheer als onvoldoende ervaren, betekent niet dat het thans ter beoordeling staande besluit van de minister onrechtmatig zou zijn.
Namens de gemeente is te kennen gegeven dat het beheer tot nu toe is uitgevoerd met de door de stichting en de vereniging gewenste begrazing. De gemeente streeft ernaar dit in de toekomst zo te houden. De thans bestreden wijziging van het projectplan doet aan het voorgaande toe noch af. De stichting en de vereniging hebben niet aannemelijk gemaakt dat de doorgevoerde wijzigingen meebrengen dat het voor de gemeente eerder nodig zou zijn om te maaien. De vraag of niet tot de wijziging had kunnen worden besloten wanneer de wijzigingen dit effect wel zouden hebben, kan dus in het midden blijven.
De Afdeling ziet ook in hetgeen voor het overige is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten het projectplan te wijzigen.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van der Zijpp
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
262.