201700421/1/R2.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
Uitspraak in het geding tussen:
de Postduivenhouders Vereniging Leusden, (hierna: PVL), gevestigd te Leusden,
appellante,
en
de raad van de gemeente Leusden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "2e sporthal burgemeester Buiningpark" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de PVL beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2017, waar de PVL, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.K. Vosselman en I. Boone, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Inleiding
2. Het plan voorziet in de bouw van een tweede sporthal op het noordelijke gedeelte van het sportcomplex Burgemeester Buiningpark in Leusden. Het sportcomplex bevindt zich aan de westflank van Leusden en wordt begrensd door de Groene Zoom, de Noorderinslag en het grondgebied van de landgoederen Lockhorst en De Boom. Het noordelijke gedeelte van het sportcomplex bestaat uit drie sportvelden met kunstgras, die worden gebruikt voor handbal en korfbal, en een gebouw, dat wordt gebruikt als kantine en kleedruimte voor de handbal- en korfbalvereniging. Op het sportcomplex staat al een sporthal. Deze is gelegen op het zuidelijke gedeelte van het sportcomplex. De te bouwen tweede sporthal is beoogd op het noordelijke gedeelte van het sportcomplex nabij evengenoemde drie sportvelden. In deze sporthal zal ook een turnzaal worden gerealiseerd. De sporthal zal voornamelijk worden gebruikt door de handbal-, korfbal- en turnvereniging.
De PVL, die een accommodatie heeft in de omgeving van de beoogde sporthal, vreest voor een onaanvaardbare toename van parkeerhinder als gevolg van de te bouwen sporthal.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroep
4. De PVL betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor een goedkoper alternatief voor de locatie van de sporthal, te weten een oostelijker gelegen locatie op het sportcomplex dichter bij de Bavoortseweg (hierna: locatie 1). De PVL stelt dat de kosten voor de bouw van een sporthal op locatie 1 lager liggen dan de kosten voor de bouw van de sporthal op de in het plan beoogde locatie, te weten bij de vijver in het Jan Banninkpark op het sportcomplex (locatie 2).
4.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
De plantoelichting vermeldt dat in het najaar van 2015 op basis van het benodigde bouwoppervlak onderzoek is gedaan naar een geschikte locatie voor de nieuwe sporthal. Hierbij zijn drie mogelijke locaties voor de beoogde sporthal rondom het bestaande clubgebouw van de handbal- en korfbalvereniging onderzocht. De resultaten van deze zogenoemde modellenstudie zijn neergelegd in de "Notitie locatiekeuze tweede sporthal", die als bijlage 1 bij de plantoelichting is opgenomen. Uit deze studie en de bijbehorende afweging is naar voren gekomen dat locatie 2, de locatie bij de vijver in het Jan Banninkpark, de voorkeur heeft. Het voorliggende plan voorziet in de bouw van de sporthal op deze locatie. De raad stelt dat deze locatie voor de sporthal een weloverwogen keuze is geweest. Hierbij heeft de raad onder meer van belang geacht dat met deze locatiekeuze de te bouwen sporthal aansluit op het bestaande clubgebouw van de handbal- en korfbalvereniging. Door de aansluiting is er minder bouwoppervlakte en minder bouwvolume voor de sporthal nodig, omdat gebruik kan worden gemaakt van de faciliteiten in het bestaande clubgebouw, zoals de sportkantine en de kleedkamers. Mede hierdoor zijn de kosten voor de bouw van de sporthal op de beoogde locatie lager dan de kosten voor de bouw op locatie 1. Daarnaast is door de beperktere bouwmassa de impact van de beoogde sporthal op de omgeving minder groot. De raad wijst erop dat bij de gekozen locatie meer mogelijkheden bestaan voor een goede landschappelijke inpassing van de sporthal en dat de sporthal, mede door de reeds aanwezige landschappelijke kamerstructuur en bospercelen, nauwelijks zichtbaar zal zijn vanaf de openbare wegen en paden die ten westen van het plangebied liggen. Verder heeft de raad van belang geacht dat, anders dan bij locatiekeuze 1, bij de gekozen locatie de bestaande parkeervoorziening volledig gehandhaafd blijft. Omdat er geen vervangende parkeerruimte langs de Groene Zoom hoeft te worden aangelegd, kan de bestaande oostelijke groenstrook langs de Groene Zoom in tact blijven. Mede omdat met de gekozen locatie voor de sporthal investeringskosten voor de aanleg van parkeergelegenheid elders worden voorkomen, zijn de kosten voor de bouw van de sporthal op de beoogde locatie lager dan de kosten voor de bouw op locatie 1.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bouw van de sporthal op in het plan beoogde locatie. Het betoog faalt.
5. De PVL betoogt voorts dat het plan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen bij regulier gebruik. De PVL stelt daartoe dat de als gevolg van het plan te verwachten parkeerbehoefte onjuist is berekend.
De PVL voert aan dat bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte niet is aangesloten bij de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie nr. 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012. De PVL voert verder aan dat bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte geen rekening is gehouden met parkeerplaatsen per tribunezitplaats. De PVL verwijst in dat verband naar de rapportage uit 2010 van de gemeente over mogelijke locatiekeuzes voor een tweede sporthal, waarin hogere parkeernormen zijn opgenomen, omdat daarin voor de berekening van de parkeerbehoefte bij de sporthal rekening is gehouden met 0,2 parkeerplaatsen per tribunezitplaats. Verder is er volgens de PVL bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte geen rekening mee gehouden dat in de zomermaanden zowel de sportvelden als de sporthal zal worden gebruikt.
5.1. De raad stelt zich, onder verwijzing naar de prognose voor de parkeerbehoefte in de plantoelichting alsook naar de berekening van de parkeerbehoefte in het verweerschrift, op het standpunt dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
5.2. Het plan voorziet binnen de bestemming "Sport" in de bouw van een sporthal.
Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt:
"De voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sportvoorzieningen;
b. maatschappelijk gebruik;
c. groenvoorzieningen, waaronder begrepen de realisatie van groene maatregelen ten behoeve van landschappelijke inpassing;
d. parkeervoorzieningen, waarbij geldt dat het bestaande aantal parkeerplaatsen gehandhaafd dient te worden;
e. overige voorzieningen, zoals fietsenstallingen en nutsvoorzieningen."
De bestaande parkeervoorziening voor het noordelijke gedeelte van het sportcomplex, die voorziet in 114 parkeerplaatsen, blijft gehandhaafd.
5.3. De plantoelichting vermeldt dat bij de voorbereiding van het plan het parkeervraagstuk is bezien vanuit regulier gebruik, dat wil zeggen sportactiviteiten waarvoor geen vergunningverlening is vereist. In de bestaande situatie zijn voor het noordelijke gedeelte van het sportcomplex 114 parkeerplaatsen beschikbaar. Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad geen parkeeronderzoek laten uitvoeren, maar is aan de hand van parkeerdrukmetingen een prognose gemaakt voor de parkeerbehoefte als gevolg van het plan, waarbij is bezien of de bestaande parkeercapaciteit voldoende is na de bouw van de tweede sporthal. Deze prognose is opgenomen in de plantoelichting in de tabel "Benodigde parkeercapaciteit gedurende de week". In de tabel staat dat de grootste parkeerbehoefte, te weten een parkeerbehoefte aan 100 parkeerplaatsen, alleen bestaat bij grote turnwedstrijden op zaterdagen en op de maandagavonden, als de meeste verenigingen hun activiteiten hebben. Op de overige dagdelen ligt de parkeerbehoefte lager. De raad heeft op basis van de prognose geconcludeerd dat de bestaande parkeercapaciteit van 114 parkeerplaatsen voldoet aan de als gevolg van het plan te verwachten parkeerbehoefte.
Naar aanleiding van het betoog van de PVL dat in het plan ten onrechte niet is aangesloten bij de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie nr. 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012, overweegt de Afdeling dat de raad hiertoe niet gehouden is. De raad heeft in het verweerschrift voorts onderbouwd dat het aantal parkeerplaatsen voor de beoogde sporthal, waarin het plan voorziet, in overeenstemming is met de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie nr. 317. De raad heeft in het verweerschrift aan de hand van de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie nr. 317 de parkeerbehoefte vanwege de beoogde sporthal berekend. In deze publicatie wordt voor de parkeerbehoefte voor een sporthal met de kwalificaties "matig stedelijk gebied" en "rest bebouwde kom" uitgegaan van de kencijfers 2,6 tot 3,1 parkeerplaatsen per 100 m² en een "aandeel bezoekers" van 96%. Deze kwalificaties gelden voor het plangebied. De brutovloeroppervlakte van de beoogde sporthal is 3842 m². Uitgaande van deze kencijfers ligt de parkeerbehoefte voor de beoogde sporthal tussen de 100 en de 119 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in 114 parkeerplaatsen. Hiermee ligt het aantal voorziene parkeerplaatsen voor de sporthal binnen de bandbreedte van 100 tot 119 parkeerplaatsen, als berekend met toepassing de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie nr. 317. Het "aandeel bezoekers" van 96% staat voor het percentage bezoekers, waarmee in het parkeerkencijfer rekening is gehouden. Het weergegeven kencijfer is dus inclusief het bezoekersparkeren.
Voor zover de PVL, onder verwijzing naar de hogere parkeernorm uit de rapportage van de gemeente uit 2010, betoogt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met parkeerplaatsen voor tribunezitplaatsen, overweegt de Afdeling als volgt. Uit hetgeen bovenstaand is overwogen volgt dat de in het verweerschrift berekende parkeerbehoefte vanwege de beoogde sporthal in overeenstemming is met de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie nr. 317 en dat in deze parkeerkencijfers ook het bezoekersparkeren is verdisconteerd. In de enkele omstandigheid dat in de rapportage van de gemeente uit 2010 een hogere parkeernorm is opgenomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat, naar de PVL stelt, de in het verweerschrift opgenomen berekening van de parkeerbehoefte vanwege de beoogde sporthal aan de hand van de CROW-publicatie nr. 317 onjuist is.
De Afdeling stelt echter vast dat bij de in het verweerschrift opgenomen berekening alleen is uitgegaan van de parkeerbehoefte vanwege de beoogde sporthal. Het aantal benodigde parkeerplaatsen vanwege de drie sportvelden is niet bij de berekening meegenomen. Vaststaat dat de parkeervoorziening op het noordelijk deel van het sportcomplex zal worden gebruikt door sportverenigingen die in de beoogde sporthal activiteiten beoefenen, maar ook door sportverenigingen die op de sportvelden activiteiten beoefenen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat de bestaande parkeercapaciteit van 114 parkeerplaatsen, na de bouw van de sporthal, voldoende is bij regulier gebruik van zowel de sporthal als de drie sportvelden. Nu geen onderzoek is gedaan naar de als gevolg van het plan te verwachten parkeerbehoefte bij regulier gebruik van de beoogde sporthal in combinatie met de parkeerbehoefte bij regulier gebruik van de bestaande drie sportvelden, heeft de raad niet toereikend gemotiveerd dat de in het plan opgenomen parkeervoorziening, als bedoeld in artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder d, van de planregels, waarin wordt volstaan met het handhaven van het bestaande aantal parkeerplaatsen, voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
Het betoog slaagt.
6. De PVL betoogt voorts dat het plan bij evenementen leidt tot onaanvaardbare parkeerhinder bij de toegangsweg naar het sportcomplex. De PVL stelt hiertoe dat de raad er bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat bij evenementen sprake is van een beperking van de bereikbaarheid van het sportcomplex voor hulpdiensten.
Daarnaast heeft de raad er volgens de PVL in het plan ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de parkeerhinder bij evenementen, zoals het parkeren in de berm, leidt tot onveilige verkeerssituaties voor fietsers.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het houden van incidentele evenementen op het sportcomplex los staat van de beoogde bouw van de sporthal. De raad heeft daarom geen aanleiding gezien om in het plan te voorzien in een regeling voor de parkeer- en verkeerssituatie bij evenementen op het sportcomplex. De raad wijst er, onder verwijzing naar de Algemene Plaatselijke Verordening 2013 van de gemeente Leusden (hierna: de APV), op dat voor het houden van deze evenementen steeds een evenementenvergunning moet worden verleend.
6.2. De plantoelichting vermeldt dat op het sportcomplex incidenteel ook evenementen worden gehouden. Deze evenementen vinden plaats zowel buiten het sportseizoen als tijdens het sportseizoen. De evenementen, die samenvallen met sportactiviteiten, zijn de kermis, Puddingpop en het Jazz-festival. Tijdens deze evenementen valt de parkeerbehoefte van de bezoekers van de evenementen samen met die van de reguliere gebruikers van het sportcomplex. In de plantoelichting is onderkend dat de parkeerdruk tijdens deze evenementen hoog kan zijn. De raad heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het organiseren van incidentele evenementen op het sportcomplex los staat van het plan en erop gewezen dat, voordat een evenement kan worden gehouden, een evenementenvergunning moet zijn afgegeven, waarbij onder meer het parkeervraagstuk aan de orde is gekomen.
De Afdeling stelt vast dat bij de voorbereiding van het plan niet is ingegaan op de vraag op welke wijze eventuele parkeerhinder bij evenementen kan worden opgelost en of bij evenementen in de parkeerbehoefte kan worden voorzien op het noordelijk en zuidelijk deel van het sportcomplex en in de nabije omgeving van het sportcomplex. Het parkeervraagstuk bij evenementen heeft onder meer gevolgen voor de bereikbaarheid van het sportcomplex voor de hulpdiensten. Mede omdat de evenementen samenvallen met de reguliere activiteiten op de sportvelden en in de beoogde sporthal, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de voorbereiding van het plan uit het oogpunt van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de beoogde sporthal had behoren in te gaan op het parkeervraagstuk bij evenementen en inzichtelijk had moeten maken dat het sportcomplex bij evenementen voldoende bereikbaar is voor de hulpdiensten.
Voor zover de raad zich, onder verwijzing naar de in de APV opgenomen vergunningplicht, op het standpunt heeft gesteld dat voor het houden van evenementen op het sportcomplex steeds een evenementenvergunning moet worden verleend, overweegt de Afdeling dat een dergelijke vergunningplicht geen reden kan zijn om bij de voorbereiding van het plan een nadere onderbouwing voor het parkeervraagstuk bij evenementen en voor de bereikbaarheid van het sportcomplex voor de hulpdiensten bij evenementen achterwege te laten. Daarbij is mede van belang dat een evenementenvergunning ingevolge de APV met name is ingegeven vanuit het oogpunt van de openbare orde en geen toetsingskader vormt voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement op het sportcomplex.
Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen nadere onderbouwing gegeven voor het parkeervraagstuk bij evenementen en niet toereikend gemotiveerd dat het sportcomplex bij evenementen voldoende bereikbaar is voor hulpdiensten.
Het betoog slaagt.
6.3. De raad heeft onderkend dat bij evenementen op het sportcomplex de kans op onveilige verkeerssituaties bestaat voor fietsers. Uit het oogpunt van verkeersveiligheid heeft de raad het wenselijk geacht om fietsers en bermparkeerders fysiek van elkaar te scheiden. De plantoelichting vermeldt dat het voornemen bestaat een fietsverbinding aan te leggen van de Bavoortseweg naar het bestaande en vrijliggende fietspad langs de Groene Zoom, parallel aan de Bavoortseweg. Het besluit tot de aanleg van deze fietsverbinding is opgenomen in het gemeentelijke Verkeersbesluit 2016-04 van 12 februari 2016. Ter zitting heeft de raad verklaard dat deze fietsverbinding inmiddels is gerealiseerd. Voorts heeft de raad erop gewezen dat de Bavoortsweg geen deel uitmaakt van het plangebied. Een regeling voor de aanleg van de fietsverbinding is mede daarom niet in het plan opgenomen. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen rekenschap heeft gegeven van de verkeerssituatie voor fietsers bij evenementen op het sportcomplex.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 en 6.2 is overwogen, is de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
Bestuurlijke lus
8. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak de hiervoor onder 5.3 en 6.2 beschreven gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
De raad dient met inachtneming van hetgeen onder 5.3 is overwogen alsnog te onderzoeken of de in het plan opgenomen parkeervoorziening, als bedoeld in artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder d, van de planregels, voldoende parkeergelegenheid biedt bij regulier gebruik van zowel de beoogde sporthal als de drie bestaande sportvelden en, indien nodig, in zoverre een passende regeling te treffen.
De raad dient met inachtneming van hetgeen onder 6.2 is overwogen alsnog een nadere onderbouwing te geven voor het parkeervraagstuk bij evenementen en inzichtelijk te maken dat het sportcomplex bij evenementen voldoende bereikbaar is voor de hulpdiensten.
9. De raad behoeft bij de voorbereiding van een nieuw besluit geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient het nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
10. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Leusden op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak:
1. met inachtneming van hetgeen onder 5.3, 6.2 en 8 is overwogen de daar geconstateerde gebreken in het besluit van 27 oktober 2016 te herstellen;
2. de Afdeling en de andere partij de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Daalder w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
408.