201605508/2/R2.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Vianen,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Vianen,
en
de raad van de gemeente Vianen,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:833, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending daarvan de daarin omschreven gebreken in het besluit van 24 mei 2016, waarbij het bestemmingsplan "Goudenregenstraat" (hierna: het plan) is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 26 september 2017 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het plan gewijzigd.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [partij] zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 8.3 overwogen dat artikel 4.1, lid 4.4.1, aanhef en onder c, van de planregels van het plan is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Voorts heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 8.6 overwogen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toekennen van de bestemming "Wonen", zonder dat het plan voorziet in de verplichte realisatie van voldoende parkeerplaatsen voor het bij recht voorziene gebruik voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 24 mei 2016 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft artikel 4.1, lid 4.4.1, onder c, van de planregels wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Voorts dient dit besluit te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover niet is voorzien in de verplichte realisatie van voldoende parkeerplaatsen voor het bij recht voorziene gebruik voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending daarvan en met inachtneming van de rechtsoverwegingen 8.3 en 8.6, het besluit van 24 mei 2016, voor zover het betreft artikel 4.1 en artikel 4.1, lid 4.4.1, aanhef en onder c, van de planregels, te wijzigen.
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij het besluit van 26 september 2017 het plan gewijzigd. In aanvulling op het plan is artikel 4.1, onder c, van de planregel gewijzigd naar "parkeervoorzieningen ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis" en zijn de oorspronkelijke onderdelen c en d vernummerd tot de onderdelen d en e. Voorts is artikel 4.1, lid 4.4.1, gewijzigd naar "ten behoeve van het gebruik, conform de op dat gebruik van toepassing zijnde parkeernormen uit de publicatie "CROW, ASVV 2012, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom", die in oktober 2012 is uitgebracht door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, op eigen terrein is voorzien in voldoende parkeergelegenheid."
5. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
6. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 26 september 2017 niet geheel tegemoet is gekomen aan de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voldoende belang bij een beoordeling van het besluit van 26 september 2017. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb hebben de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen daarom van rechtswege mede betrekking op het besluit van 26 september 2017. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben naar aanleiding van het besluit van 26 september 2017 geen zienswijze naar voren gebracht. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden over dit besluit hebben aangevoerd. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 26 september 2017 zijn daarom ongegrond.
Proceskosten
7. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
8. Ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Vianen van 24 mei 2016, waarbij het bestemmingsplan "Goudenregenstraat" is vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Vianen van 24 mei 2016, waarbij het bestemmingsplan "Goudenregenstraat" is vastgesteld, voor zover het betreft:
a. artikel 4.1, lid 4.4.1, onder c, van de planregels;
b. het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover niet is voorzien in de verplichte realisatie van voldoende parkeerplaatsen voor het bij recht voorziene gebruik voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
III. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Vianen van 26 september 2017, waarbij het bestemmingsplan "Goudenregenstraat" is gewijzigd, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Vianen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.017,11 (zegge: duizendzeventien euro en elf cent), waarvan € 990,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Vianen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
429-743.