ECLI:NL:RVS:2017:340

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
201606326/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W. Sorgdrager
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor bouw en verbouw van woonvoorziening te Goes

Op 8 februari 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgevingsvergunning die op 16 maart 2015 door het college van burgemeester en wethouders van Goes was verleend. Deze vergunning betrof de bouw en verbouw van een woonvoorziening op het perceel 's-Heer Hendrikskinderenstraat 48 tot en met 50J te Goes. De vergunning was verleend ondanks dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad-Noord'. De appellanten, bewoners van het appartementencomplex De Cruytooren, voerden aan dat de nieuwbouw hun uitzicht zou belemmeren en hun privacy zou schenden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelden.

De Raad van State overwoog dat het bouwplan inmiddels in overeenstemming was met het nieuwe bestemmingsplan 'Hof den Berg', dat op 16 december 2016 in werking was getreden. Hierdoor was het hoger beroep van de appellanten niet-ontvankelijk, omdat zij geen belang meer hadden bij de beoordeling van hun gronden. Ook het hoger beroep van [appellante sub 2] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het door haar gewenste resultaat al was bereikt met de niet-ontvankelijkheid van de hoger beroepen van [appellanten sub 1]. De Raad van State besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201606326/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], allen wonend te Goes,
2. [appellante sub 2], gevestigd te 's-Heer Arendskerke, gemeente Goes,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juli 2016 in zaak nr. 15/5298 in het geding tussen:
[appellanten sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Goes.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft het college aan [appellante sub 2] omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan verleend ten behoeve van het bouwen en verbouwen van een woonvoorziening op het perceel 's-Heer Hendrikskinderenstraat 48 tot en met 48J en 50 tot en met 50J te Goes.
Bij besluit van 23 juni 2015 heeft het college het daartegen door Bewonersgroep De Cruytooren en de bewoners van appartementencomplex De Cruytooren gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] en [appellante sub 2] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2016, waar [drie van de appellanten sub 1], [appellante sub 2], vertegenwoordigd door
mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Daniëlse, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van zes woonunits en het verbouwen van 16 bestaande woonunits op het perceel. Het betreft zogeheten zorgappartementen van de Stichting Zuidwester. [appellanten sub 1] zijn bewoners van het tegenover onderhavige locatie gelegen appartementencomplex De Cruytooren. Zij hebben bezwaar tegen het bouwplan, voor zover dit voorziet in de nieuwbouw van zes woonunits, omdat volgens hen door de realisering hiervan het uitzicht vanuit hun woningen zal worden weggenomen, de lichtinval in hun tuin sterk negatief zal worden beïnvloed, sprake zal zijn van een inbreuk op hun privacy en het gevoel "ingebouwd" te zijn zal toenemen.
2. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van het besluit van 23 juni 2015 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad-Noord". Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) omgevingsvergunning verleend.
Het hoger beroep van [appellanten sub 1]
3. Het hoger beroep van [appellanten sub 1] richt zich tegen de omgevingsvergunning voor zover deze ziet op het afwijken van het bestemmingsplan "Binnenstad-Noord". Bij besluit van 13 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Hof den Berg" vastgesteld. Het onderhavige bouwplan is daarmee in overeenstemming. Vast staat dat tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hof den Berg" geen rechtsmiddelen zijn aangewend en dit bestemmingsplan op 16 december 2016 in werking is getreden en onherroepelijk is geworden. Dit betekent dat, indien het hoger beroep van [appellanten sub 1] tot vernietiging van het besluit van 23 juni 2015 zou leiden, het college een nieuw besluit zou moeten nemen waarbij het bouwplan aan het bestemmingsplan "Hof den Berg zou moeten worden getoetst. Het bouwplan is in overeenstemming met dat bestemmingsplan, zodat daarvoor niet langer omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist. [appellanten sub 1] kunnen met het hoger beroep het door hen gewenste resultaat, te weten een weigering van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, dan ook niet bereiken.
Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang kan worden aangenomen bij een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het hoger beroep van [appellanten sub 1], moet worden geoordeeld dat het belang bij beoordeling van die gronden met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Hof den Berg" is komen te vervallen en het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hoger beroep van [appellante sub 2]
4. [appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het door de Bewonersgroep De Cruytooren en de bewoners van appartementencomplex De Cruytooren gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Daartoe voert zij aan dat de Bewonersgroep De Cruytooren geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat de identiteit van de bewoners van appartementencomplex De Cruytooren niet uit het bezwaarschrift valt af te leiden. Voor zover de Bewonersgroep De Cruytooren wel als belanghebbende dient te worden aangemerkt, heeft de rechtbank volgens [appellante sub 2] miskend dat de Bewonersgroep De Cruytooren geen beroep heeft ingesteld, nu het beroep is ingesteld door [een van de appellanten sub 1] mede namens 36 bewoners. De rechtbank heeft verder miskend dat [tien van de appellanten sub 1] in beroep niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard, nu van deze personen geen handtekening bij het bezwaarschrift is gevoegd, aldus [appellante sub 2].
4.1. Zoals hiervoor is overwogen onder 3 dient het hoger beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat zij geen belang meer hebben bij de inhoudelijke beoordeling daarvan. Gelet hierop, heeft [appellante sub 2] geen belang meer bij de beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep betreffende het ontbreken van belanghebbendheid van diverse appellanten bij de rechtbank. Het door [appellante sub 2] gewenste resultaat, te weten een omgevingsvergunning die in rechte vast staat, is met het niet-ontvankelijk verklaren van het hoger beroep van [appellanten sub 1] reeds bereikt. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang kan worden aangenomen bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep van [appellante sub 2], moet worden geoordeeld dat het belang bij beoordeling daarvan is komen te vervallen en haar hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. De hoger beroepen zijn niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de hoger beroepen van [appellanten sub 1] en [appellante sub 2] niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
580.