ECLI:NL:RVS:2017:3368

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
201609673/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • H. Troostwijk
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor agrarisch bedrijf met zorgactiviteiten en groepsaccommodatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2016. De rechtbank had eerder de beroepen van [appellant] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot, die omgevingsvergunningen verleenden voor een agrarisch bedrijf met een educatieve viskwekerij en zorgactiviteiten, niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 december 2017 behandeld. De vergunninghouder had op 3 maart 2015 en 21 augustus 2015 omgevingsvergunningen aangevraagd voor het veranderen van een agrarisch bedrijf en het bieden van kleinschalige zorg aan maximaal acht personen. [appellant] vreest overlast van de vergunde activiteiten en stelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. De rechtbank heeft in haar einduitspraak de beroepen van [appellant] gegrond verklaard, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank niet onderkend heeft dat het college niet met toepassing van de relevante bestemmingsplanregels omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 22 juli 2016, en bepaalt dat het college een nieuw besluit moet nemen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant A] en [appellant B].

Uitspraak

201609673/1/A1.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oirschot,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2016 in zaken nrs. 15/1087 en 15/3138 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de activiteit milieu ten behoeve van het veranderen en in werking hebben van een agrarisch bedrijf met educatieve viskwekerij, toeristenpoort en akker- en bosbouwbedrijf en voor de activiteit afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het bieden van kleinschalige zorg aan maximaal acht personen en een groepsaccommodatie op het perceel [locatie 1] te Oirschot (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 augustus 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het in gebruik nemen van een groepsaccommodatie op het perceel.
[appellant] heeft tegen de besluiten van 3 maart 2015 en 21 augustus 2015 beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 26 mei 2016 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een gebrek in de besluiten van 3 maart en 21 augustus 2015 te herstellen.
Bij besluit van 22 juli 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de activiteit milieu en afwijken van het bestemmingsplan.
[appellant] heeft tegen dit besluit een zienswijze ingediend.
Bij einduitspraak van 17 november 2016 heeft de rechtbank de beroepen van [appellant] gericht tegen de besluiten van 3 maart 2015 en 21 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep gericht tegen het besluit van 22 juli 2016 gegrond verklaard. De rechtbank heeft voorschrift 4.2.5 behorende bij het besluit van 22 juli 2016 vernietigd en daarvoor in de plaats een ander voorschrift aan de vergunning verbonden en heeft bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 22 juli 2016.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2017, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans en H.P.J. Janssens, zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghouder] en [belanghebbdende], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft op 21 september 2004 aan [vergunninghouder] een vergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend voor de viskwekerij annex akkerbouw- en bosbouwbedrijf. Op 20 december 2008 heeft [vergunninghouder] een melding als bedoeld in artikel 8:19 van de Wet milieubeheer ingediend voor het bouwen van een onbemande bezoekersruimte op het perceel.
Vervolgens heeft [vergunninghouder] op 3 februari 2012 een aanvraag ingediend in verband met een verandering of omschakeling van de inrichting op het perceel. Ten opzichte van de geldende vergunning heeft [vergunninghouder] in eerste instantie aangevraagd:
- het beëindigen van het houden van zoogkoeien, jongvee en paarden;
- het omschakelen naar het kweken van consumptievis;
- het realiseren van een bed and breakfast in een gedeelte van gebouw 1;
- het realiseren van een productieruimte voor het verwerken van de vis tot filets;
- het realiseren van een educatieruimte;
- het realiseren van een bezoekers- en ontvangstruimte.
De aanvraag is nadat de ontwerpbeschikking ter inzage heeft gelegen aangevuld met een andere vergunningplichtige activiteit, namelijk het aanbieden van zorg aan kinderen met een persoonsgebonden budget (hierna: PGB). Voorts is de aanvraag gewijzigd in die zin dat in plaats van een bed and breakfast een groepsaccommodatie in een gedeelte van gebouw 1 wordt aangevraagd. Bij afzonderlijke aanvraag van 10 juli 2015 heeft [vergunninghouder] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het perceel ten behoeve van een groepsaccommodatie.
Bij de besluiten van 3 maart en 21 augustus 2015 heeft het college met toepassing van de artikelen 5.5.1 en 5.5.5 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied fase II 2013" omgevingsvergunning verleend voor de door [vergunninghouder] aangevraagde activiteiten.
2.    [appellant] is woonachtig op het perceel [locatie 2]. [appellant] vreest overlast ten gevolge van de vergunde activiteiten en is van mening dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen.
3.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep van [appellant]
4.    Anders dan [appellant] betoogt heeft de rechtbank het besluit van 22 juli 2016 opgevat als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en zijn de door hem ingediende beroepsgronden gericht tegen de besluiten van 3 maart en 21 augustus 2015 behandeld in de tussenuitspraak en is in de einduitspraak een oordeel gegeven over het naar aanleiding van de tussenuitspraak genomen besluit van 22 juli 2016.
Dat de rechtbank in de tussenuitspraak in het kader van finale geschilbeslechting een oordeel heeft gegeven over de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in het ten tijde van de besluitvorming geldende bestemmingsplan "Buitengebied fase II 2013", mede gelet op de omstandigheid dat in het van toepassing zijnde bestemmingsplan "Buitengebied 2010, bestuurlijke lus" een vergelijkbare afwijkingsmogelijkheid is opgenomen in de planregels, betekent niet dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking dient te komen. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank in de einduitspraak niet heeft onderkend dat het college ten onrechte met toepassing van de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, bestuurlijke lus" opgenomen planregels is afgeweken van het bestemmingsplan, zal hierna worden behandeld.
5.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte medewerking heeft verleend aan het gebruik van het perceel voor de groepsaccommodatie, respectievelijk zorgactiviteiten, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, bestuurlijke lus". Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte van belang geacht dat de vergunde zorgactiviteit, gelet op het bijzondere karakter van het multifunctionele bedrijf, kan bijdragen aan een positieve exploitatie. Daarnaast is volgens [appellant] niet van belang dat een viskwekerij een gewenste ontwikkeling ter plaatse is, nu de viskwekerij reeds in het bestemmingsplan is mogelijk gemaakt zodat alleen van belang is of de vergunde nevenactiviteiten de ruimtelijke kwaliteit versterken. In dat kader is volgens [appellant] van belang of de agrarische functie wordt versterkt. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een activiteit niet kan worden gemotiveerd vanuit een milieuvergunning, omdat een goede ruimtelijke ordening daarbij geen onderdeel van het toetsingskader is en dat de vergunde activiteiten niet ondergeschikt zijn aan de viskwekerij, maar dat de viskwekerij ondergeschikt is aan de vergunde nevenactiviteiten.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn betoog dat niet is voldaan aan de voorwaarde in artikel 5.6.6, onder o, van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, bestuurlijke lus". Volgens [appellant] zal, mede gelet op de vele klachten uit het verleden, voor hem afbreuk worden gedaan aan zijn belangen indien de activiteiten, die zullen leiden tot meer overlast, worden vergund. Daarbij is van belang dat de vergunning voorziet in het opvangen van PGB-kinderen en derhalve meer geluidsoverlast valt te verwachten.
5.1.    In het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, bestuurlijke lus" is een educatieve viskwekerij toegestaan op het perceel en de vergunde activiteiten dienen derhalve in dat licht te worden bezien en niet alleen, zoals [appellant] betoogt, in het licht van de op het perceel vigerende agrarische bestemming. Het voorgaande in aanmerking nemende heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college vanwege het ontbreken van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het college heeft zich in dit verband op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde activiteiten de op het perceel aanwezige educatieve viskwekerij ondersteunen, nu de gebruikers van de groepsaccommodatie meerdere dagen op het perceel kunnen verblijven en tijdens dit verblijf educatie kunnen krijgen over het kweekproces op het perceel. Dit geldt, zoals nader toegelicht ter zitting van de Afdeling, eveneens voor de wijze waarop de zorg aangeboden aan kinderen zal worden ingevuld. In de niet nader geconcretiseerde stelling van [appellant] dat de vergunde activiteiten niet ondergeschikt zijn aan de educatieve viskwekerij ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vergunde activiteiten geen nevenactiviteiten zijn naast de educatieve viskwekerij. Bovendien heeft het college in dit kader in hoger beroep verwezen naar een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: de AAB) van 24 november 2016 waaruit blijkt dat de educatieve viskwekerij de hoofdactiviteit van de bedrijfsvoering van [vergunninghouder] omvat. Dat dit onderzoek is uitgevoerd voor de beantwoording van de vraag of een bedrijfswoning op het perceel van [vergunninghouder] noodzakelijk is, betekent niet, anders dan [appellant] betoogt, dat het college in de onderhavige procedure niet zou mogen verwijzen naar dat advies voor de wijze waarop de bedrijfsvoering van [vergunninghouder] is ingericht.
5.2.    Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 5.6.4, onder f, sub 2, van de planregels is genomen, is terecht voorgedragen. Hierbij is van belang dat uit het voormelde advies van de AAB blijkt dat is deelgenomen aan een RBV-regeling om de varkenshouderij te beëindigen waarbij de stallen zijn gesloopt terwijl in artikel 5.6.4 staat dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor een groepsaccommodatie indien sloop heeft plaatsgevonden in het kader van een dergelijke regeling. Dat met deze bepaling is beoogd te voorkomen dat nieuwe bebouwing wordt opgericht na de sloop van bestaande bebouwing, zoals nader toegelicht door het college, blijkt niet uit de tekst van artikel 5.6.4, onder f, sub 2, van de planregels. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande niet onderkend dat het college niet met toepassing van artikel 5.6.4 omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Het betoog slaagt.
Gebruik speelweide
6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat met het afsluiten van de speelweides met een touw dan wel lint onvoldoende is gewaarborgd dat de kinderen na 19.00 uur geen gebruik maken van de speelweides, nu kinderen eenvoudig onder dergelijke afsluitingen kunnen kruipen.
6.1.    In het besluit van 22 juli 2016 is het volgende voorschrift opgenomen: "De zuidelijke speelweide A mag alleen gebruikt worden tussen 07:00 en 19:00 uur voor bezoekers van de educatieve viskwekerij".
In voorschrift 4.2.5 staat: "Gedurende de avond- en nachtperiode (tussen 19:00 uur en 07:00 uur) mogen geen kinderen kunnen spelen op de zuidelijke speelweide. Hiertoe dient de zuidelijke speelweide te worden voorzien van een afsluitbare omheining en moet deze dagelijks van 19:00-07:00 uur afgesloten worden."
De rechtbank heeft in de einduitspraak voorschrift 4.2.5 als volgt geredigeerd:
"Gedurende de avond- en nachtperiode (tussen 19:00 uur en 07:00 uur) mogen geen kinderen kunnen spelen op de gehele zuidelijke speelweiden, zowel niet op speelweide A als niet op speelweide B. Hiertoe dient de gehele zuidelijke speelweide te worden voorzien van een afsluitbare omheining en moet deze dagelijks van 19:00-07:00 uur afgesloten worden."
6.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat met het aan het besluit verbonden voorschrift 4.2.5 is voorzien in een beperking van het gebruik van de speelweides. Daar komt bij dat het college bevoegd is op te treden tegen overtreding van voorschrift 4.2.5 als blijkt dat kinderen na de in het voorschrift opgenomen tijden op de speelweide aanwezig zijn.
Het betoog faalt.
Toezicht groepsaccommodatie
7.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aan het besluit gekoppelde voorschrift ten aanzien van het cameratoezicht op het gebruik van de groepsaccommodaties geen tijdelijke werking heeft, nu de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat in de toekomst een bedrijfswoning aanwezig zal zijn op het perceel. Volgens [appellant] is het houden van toezicht op de groepsaccommodaties door middel van camera's onvoldoende handhaafbaar en zal bij overlast niet direct effectief kunnen worden opgetreden door de eigenaar van het perceel.
7.1.    In bijlage 2 bij het besluit van 22 juli 2016 is aan de activiteit afwijken van het bestemmingsplan voor het gebruik van een groepsaccommodatie het volgende voorschrift opgenomen:
"In de groepsaccommodatie is het toegestaan om maximaal 9 personen tegelijk aanwezig te hebben;
Het is verplicht om in de avond- en nachtelijke uren toezicht te houden op de groepsaccommodatie indien deze in gebruik is. Dit toezicht dient plaats te vinden middels cameratoezicht of men dient tijdens gebruik zelf ter plaatse aanwezig te zijn. Er is inmiddels een verzoek in behandeling om medewerking te verlenen aan een bedrijfswoning, maar deze is nog in de beginfase. Wel is het college akkoord om de procedure op te gaan starten. Als deze bedrijfswoning gerealiseerd is vervangt deze de tussenoplossing voor het toezicht."
7.2.    De rechtbank heeft in hetgeen door [appellant] is aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet heeft kunnen volstaan met het verbinden van het bovenvermelde voorschrift aan de omgevingsvergunning. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan door middel van het aanwezig zijn op het perceel als de groepsaccommodatie in gebruik is dan wel door middel van cameratoezicht, toezicht worden gehouden om overlast te voorkomen en is het aan [vergunninghouder] om in actie te komen indien blijkt dat de gebruikers van de groepsaccommodatie ongewenste overlast veroorzaken.
Het betoog faalt.
Conclusie
8.    Het hoger beroep is gegrond. Hoewel de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht voorschrift 4.2.5 van het besluit van 22 juli 2016 heeft vernietigd en heeft geredigeerd in de onder rechtsoverweging 6.1 weergegeven zin, dient de Afdeling de aangevallen einduitspraak van 17 november 2016 toch te vernietigen, nu de Afdeling gelet op hetgeen onder 5.2 is overwogen tot de slotsom komt dat het hele besluit van 22 juli 2016 niet in stand kan blijven. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen zal de Afdeling het besluit van 22 juli 2016 wegens strijd met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo in zijn geheel vernietigen. Het college dient derhalve met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Met het oog op een efficiënte en spoedige afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
9.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2016 in zaken nrs. 15/1087 en 15/3138, voor zover de rechtbank van het besluit van 22 juli 2016 slechts voorschrift 4.2.5 heeft vernietigd;
III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot van 22 juli 2016, kenmerk OIR-2012-0063;
IV.    bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Oirschot te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oirschot tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.027,71 (zegge: duizendzevenentwintig euro en eenenzeventig cent), waarvan € 990,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oirschot aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Vermeulen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
700. BIJLAGE
Planregels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, bestuurlijke lus"
Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving
Artikel 5.1.1
De voor Agrarisch met waarden - natuur en landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met uitsluiting van intensieve veehouderij en glastuinbouw;
b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' moet in overwegende mate een intensief veehouderijbedrijf worden uitgeoefend;
c. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' moet een glastuinbouwbedrijf worden uitgeoefend;
d. ter plaatse van de aanduiding 'robuuste ecologische verbinding' de realisatie van een robuust duurzaam ecologisch netwerk;
e. het behoud van de volgende landschaps-, natuur, hydrologische en cultuurhistorische waarden:
1.    ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' tevens voor parkeerterrein;
2.    ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning;
3.    ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' een begraafplaats;
4.    ter plaatse van de aanduiding 'motorcrossterrein' een motorcrossterrein;
5.    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - educatieve viskwekerij' een educatieve viskwekerij;
6.    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' een aannemersbedrijf;
7.    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - slachterij' een slachterij;
8.    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' een kleinschalig kampeerterrein;
9.    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toeristenpoort' een toeristenpoort;
10.    ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' een zorgboerderij
alsmede voor:
p. bedrijfsmatige nevenactiviteiten voor zover het betreft activiteiten als genoemd in artikel 5.1.2;
met ondergeschikt aan a tot en met f:
q. openbare nutsvoorzieningen;
r. extensief recreatief medegebruik;
s. infrastructurele voorzieningen;
t. waterhuishoudkundige doeleinden en voorzieningen;
met de bij a tot en met i behorende:
u. bedrijfsgebouwen;
v. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bestaande één bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
w. ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'maximaal aantal wooneenheden' een tweede bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
x. bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
y. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5.6.4 Recreatieve nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 5.1.1, 5.5.1 onder h en 5.5.2 en recreatieve nevenactiviteiten op een agrarische bouwvlak toestaan, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels dan wel vergelijkbare recreatieve activiteiten, met dien verstande dat:
a. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden:
1.    de nevenactiviteit ondergeschikt is aan de agrarisch bedrijfsvoering;
2.    het geen locatie betreft welke kan dienen voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven en derhalve in ieder geval niet gelegen is op een locatie binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone-primair landbouwontwikkelingsgebied';
3.    detailhandel, anders dan de handel in streekproducten, is niet toegestaan;
4.    de maximale bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten 100 m2 bedraagt;
5.    het totaal aan nevenactiviteiten, inclusief statische opslag zoals genoemd in artikel 5.6.3, maximaal 400 m² van de aanwezige bebouwing beslaat, waarvan maximaal 150 m² verblijfsgericht, exclusief de grondoppervlakte in gebruik voor het plaatsen van kampeermiddelen;
6.    parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
7.    er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
8.    voorzien wordt in een landschappelijke inpassing hetgeen wordt aangetoond middels een beplantingsplan;
9.    geen afbreuk wordt gedaan aan, of aantasting plaatsvindt van, in de directe omgeving aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
10.    aangetoond dient te zijn dat de waarden van het gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - natura 2000' niet significant worden aangetast;
11.    geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven.
b.    ten aanzien van kleinschalig kamperen/minicamping gelden, naast de onder a gestelde voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarden:
1.    niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'extensieve natuurgerichte waterrecreatie' of, ' milieuzone- stiltegebied';
2.    op de locatie geen sloop heeft plaatsgevonden van bedrijfsgebouwen met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de 'Ruimtevoor- Ruimte'-regeling;
3.    de kampeermiddelen dienen op het bouwvlak geplaatst te worden dan wel tot maximaal 100 m direct aansluitend aan het bouwvlak;
4.    er mag geen gebruik worden gemaakt van stacaravans, woonunits en/of recreatiechalets;
5.    ter plaatse van de aanduiding ' kansrijk extensief recreatief gebied' en 'intensief recreatief gebied' zijn in de periode 15 maart - 31 oktober maximaal 40 kampeerplaatsen per agrarisch bedrijf toestaan;
6.    buiten de aanduidingen ' kansrijk extensief recreatief gebied', 'intensief recreatief gebied', zijn in de periode 15 maart - 31 oktober maximaal 25 kampeerplaatsen per agrarisch bedrijf toegestaan;
7.    sanitairvoorzieningen moeten worden gerealiseerd in bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw op het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 75 m2;
8.    overige (slechtweer)voorzieningen moeten worden gerealiseerd in aanwezige bebouwing op het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 100 m2;
c.    ten aanzien van bed & breakfast voorzieningen gelden, naast de onder a gestelde voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarden:
1.    op de locatie geen sloop heeft plaatsgevonden van bedrijfsgebouwen met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de 'Ruimte voor- Ruimte'-regeling;
2.    ter plaatse van de aanduiding 'extensief natuurgerichte recreatie', 'extensieve natuurgerichte waterrecreatie', 'milieuzone - stiltegebied' is een bed & breakfast slechts toegestaan in een karakteristiek gebouw als opgenomen in bijlage 2 van deze regels dan wel als zodanig aangemerkt door de monumentencommissie, teneinde dit gebouw te behouden;
3.    de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw tot een maximale oppervlakte van 150 m2, waarbij de maximale oppervlakte van de kamer 30 m² bedraagt;
4.    het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is 9;
d.    ten aanzien van trekkershutten gelden, naast de onder a gestelde voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarden:
1.    niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensief recreatief gebied', 'extensief natuurgerichte recreatie', 'extensieve natuurgerichte waterrecreatie' of, ' milieuzone- stiltegebied';
2.    op de locatie geen sloop heeft plaatsgevonden van bedrijfsgebouwen met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de 'Ruimte voor- Ruimte'-regeling;
3.    de trekkershutten worden ingepast binnen de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw;
4.    maximaal 3 trekkershutten zijn toegestaan met een oppervlakte van maximaal 20 m2 per trekkershut;
e.    ten aanzien van vakantiewoningen/-appartementen gelden, naast de onder a gestelde voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarden:
1.    niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensief recreatief gebied';
2.    op de locatie geen sloop heeft plaatsgevonden van bedrijfsgebouwen met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de 'Ruimte voor- Ruimte'-regeling;
3.    ter plaatse van de aanduiding 'extensief natuurgerichte recreatie', 'extensieve natuurgerichte waterrecreatie', 'milieuzone - stiltegebied' zijn vakantiewoningen / -appartementen slechts toegestaan in een karakteristiek gebouw, als opgenomen in bijlage 2 van deze regels dan wel als zodanig aangemerkt door de monumentencommissie, teneinde dit gebouw te behouden;
4.    de vakantiewoningen/-appartementen worden gerealiseerd binnen de aanwezige bebouwing;
5.    maximaal 3 vakantiewoningen/ -appartementen zijn toegestaan met een oppervlakte van maximaal 150 m2 voor de 3 vakantiewoningen/ -appartementen tezamen;
f.    ten aanzien van groepsaccommodaties/kampeerboerderij gelden, naast de onder a gestelde voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarden:
1.    niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensief recreatief gebied';
2.    op de locatie geen sloop heeft plaatsgevonden van bedrijfsgebouwen met gebruikmaking van de 'Regeling Beëindiging Veehouderijtakken' of de 'Ruimte voor- Ruimte'-regeling;
3.    ter plaatse van de aanduiding 'extensief natuurgerichte recreatie', 'extensieve natuurgerichte waterrecreatie', 'milieuzone - stiltegebied' zijn vakantiewoningen / -appartementen slechts toegestaan in een karakteristiek gebouw, als opgenomen in bijlage 2 van deze regels dan wel als zodanig aangemerkt door de monumentencommissie, teneinde dit gebouw te behouden;
4.    de groepsaccommodatie/kampeerboerderij wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing tot een oppervlakte van maximaal 350 m2 van de bestaande bebouwing;
g.    ten aanzien van een kleinschalig boerderijterras gelden, naast de onder a gestelde voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarden:
1.    ter plaatse van de aanduiding 'extensieve natuurgerichte waterrecreatie' en 'milieuzone - stiltegebied' is een kleinschalig boerderijterras niet toegestaan tenzij het betreft de uitbreiding van een bestaande dagrecreatie, tot maximaal 50 m2;
2.    het kleinschalig boerderijterras wordt gerealiseerd bij de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw waarbij maximaal 50 m2 buitenruimte ingericht mag worden met zitjes en/of picknickbanken in de openlucht en geen horecavoorzieningen mogen worden gerealiseerd.
h.    ten aanzien van kleinschalige dagrecreatie gelden, naast de onder a gestelde voorwaarden, de volgende specifieke voorwaarden:
1.    ter plaatse van de aanduiding 'extensieve natuurgerichte waterrecreatie' en 'milieuzone - stiltegebied' is kleinschalige dagrecreatie niet toegestaan;
2.    voorzieningen ten behoeve kleinschalige dagrecreatie worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw waarbij maximaal 250 m2 van de oppervlakte van de bebouwing voor de binnenfunctie mag worden gebruikt en waarbij maximaal 200 m2 buitenruimte mag worden gebruikt.
Artikel 5.6.6 Zorgverlenende nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 37, ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5.1.2 en artikel 5.5.1 onder i en zorgverlenende nevenactiviteiten op een agrarische bouwvlak toestaan, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels dan wel een daarmee vergelijkbare zorgverlenende activiteit, met dien verstande dat:
a.    de nevenactiviteit ondergeschikt is aan de agrarisch bedrijfsvoering;
b.    het geen locatie betreft welke kan dienen voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven en derhalve in ieder geval niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - primair landbouwontwikkelingsgebied';
c.    door het toestaan van de activiteit sprake is van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
d.    de activiteit plaatsvindt binnen de bestaande bedrijfsgebouwen of vervangende nieuwbouw;
e.    detailhandel, anders dan de handel in streekproducten, niet is toegestaan;
f.    de maximale bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten 100 m2 bedraagt;
g.    het totaal voor de zorgverlenende nevenactiviteiten, inclusief statische opslag zoals genoemd in artikel 5.6.3 maximaal 400 m² van de aanwezige bebouwing of vervangende nieuwbouw beslaat, waarvan maximaal 150 m² verblijfsgericht, exclusief de grondoppervlakte in gebruik voor het plaatsen van kampeermiddelen;;
h.    maximaal 200 m2 aan buitenruimte wordt ingericht;
i.    buitenopslag niet is toegestaan;
j.    parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
k.    er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
l.    sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing wat wordt aangetoond middels het overleggen van een landschapsplan;
m.    geen afbreuk wordt gedaan aan, of aantasting plaatsvindt van, in de directe omgeving aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
n.    aangetoond dient te zijn dat de waarden van het gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - natura 2000' niet significant worden aangetast;
o.    geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven.