201700354/1/R3.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Borgercompagnie, gemeente Veendam,
en
de raad van de gemeente Veendam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Veendam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201708746/1/R3, ter zitting behandeld op 17 oktober 2017, waar zijn verschenen:
- [appellante], vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener te Tilburg, [gemachtigden];
- de raad, vertegenwoordigd door B.J. Strik, mr. P.A. Keemink en mr. G.D. Homan.
Tevens zijn ter zitting gehoord [partijen].
Na de zitting is de zaak met nr. 201708746/1/R3 gesplitst van de onderhavige zaak.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het buitengebied van Veendam.
2. [appellante] richt zich tegen de beslissing van de raad om haar perceel [locatie] in Borgercompagnie buiten het plan te laten. Zij wijst erop dat het ontwerpplan nog wel voorzag in een regeling voor het agrarisch bedrijf dat zij op dit perceel exploiteert. Vanwege bezwaren van omwonenden heeft de raad het perceel echter buiten het plan gehouden vanwege twijfels over de legaliteit van het bedrijf. [appellante] betoogt dat het bedrijf echter legaal aanwezig is, zowel gelet op de beheersverordening "Buitengebied Veendam" als de verleende milieuvergunningen.
2.1. De raad stelt dat sinds 25 juli 2016 handhavend wordt opgetreden tegen het bedrijf van [appellante] vanwege overtreding van de omgevingsvergunning milieu. Dit laat volgens de raad ruimte voor gerede twijfel aan het uitgangspunt dat het bedrijf ter plekke legaal gevestigd is. Als de uitkomsten van het handhaven duidelijk zijn, zal een besluit worden genomen over de bestemming van het perceel van [appellante], aldus de raad.
2.2. Artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening luidt:
"De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied."
2.3. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.4. Niet in geschil is dat het perceel van [appellante] is gelegen in het buitengebied van Veendam en, anders dan in het ontwerpplan, buiten het voor het buitengebied vastgestelde plan is gelaten. Het perceel wordt geheel omsloten door gronden die wel in het plan zijn opgenomen. De raad heeft geen omstandigheden gesteld die een dergelijke planbegrenzing uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening rechtvaardigen. Het door de raad genoemde handhavend optreden is in dit verband niet van belang, omdat dat betrekking heeft op het al dan niet naleven van de voorschriften van de omgevingsvergunning milieu door het bedrijf. Bij de vaststelling van het plan had de raad de planologische aanvaardbaarheid van het bedrijf op die locatie moeten beoordelen en op basis daarvan voor het bedrijf moeten voorzien in een planologische regeling. Door dit na te laten heeft de raad het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
3. Het beroep is gegrond. De Afdeling zal de raad opdragen een nieuw besluit te nemen. Daarbij geldt het volgende. In beginsel dient legaal bestaande bebouwing en legaal bestaand gebruik als zodanig in het bestemmingsplan te worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kan het bestaande legale bouwwerk en/of het bestaande legale gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht, mits de raad aannemelijk maakt dat het bouwwerk en/of het gebruik binnen de planperiode wordt verwijderd en/of beëindigd. Met het overgangsrecht wordt immers beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen.
4. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover [appellante] verzoekt om vergoeding van reis- en verletkosten voor een deskundige, is van belang dat niet uiterlijk tien dagen voor de dag van de zitting aan de Afdeling en aan de andere partijen mededeling is gedaan van het meebrengen van deze deskundige. Ook is de deskundige niet in die hoedanigheid ter zitting gehoord. Om deze redenen komen voornoemde kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veendam tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Veendam" voor zover daarbij het perceel [locatie] in Borgercompagnie buiten het plan is gelaten;
III. draagt de raad van de gemeente Veendam op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Veendam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Veendam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Jacobs
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
717.