ECLI:NL:RVS:2017:3348

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
201704481/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Schey ong. en Vroelen 27/27a en de gevolgen voor de ruimtelijke ordening

Op 6 december 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellante, wonend te Noorbeek, en de raad van de gemeente Eijsden-Margraten. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 4 april 2017, waarbij het bestemmingsplan "Schey ong. en Vroelen 27/27a" is vastgesteld. De appellante is van mening dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat er op korte afstand van haar perceel een mestopslagplaats kan worden gerealiseerd en een tijdelijke boogkas mag worden opgericht. Dit zou volgens haar leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De Afdeling heeft de zaak op 17 november 2017 ter zitting behandeld, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis en de raad door mr. J.H.E. Rutten. Ook was er een vertegenwoordiger van de maatschap aanwezig, bijgestaan door mr. P.H.J. Soogelee. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de betrokken belangen zorgvuldig moeten worden afgewogen. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, ondanks de bezwaren van de appellante.

De Afdeling heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 december 2017.

Uitspraak

201704481/1/R1.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Noorbeek, gemeente Margraten,
en
de raad van de gemeente Eijsden-Margraten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Schey ong. en Vroelen 27/27a" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis, rechtsbijstandverlener te Merkelbeek, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. Rutten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [maatschap], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.H.J. Soogelee.
Overwegingen
Inleiding
1.    [maatschap] heeft op locatie Schey ongenummerd, direct naast de locatie [locatie A], een rundveestal in gebruik voor het houden van zoogkoeien. De stal mag niet meer worden gebruikt voor het houden van dieren, omdat dit gebruik strijdig is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2009" en de herziening van dit plan. Als gevolg van de afbraak van de rundveestal valt voor een deel van de veestapel een adequate huisvesting weg. In het onderhavige plan wordt het bouwvlak op het perceel [locatie B] vergroot, zodat op deze locatie een nieuwe veestal en werktuigenberging kunnen worden gerealiseerd.
[appellante] exploiteert op het nabijgelegen perceel [locatie C] twee vakantiewoningen. Vlak daarachter op hetzelfde perceel woont [appellante] zelf. [appellante] kan zich niet met dit plan verenigen, omdat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening nu op korte afstand van haar perceel op het perceel [locatie B] een mestopslagplaats kan worden gerealiseerd en een tijdelijke boogkas mag worden opgericht.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Mestopslagplaats en boogkassen
3.    [appellante] voert aan dat het onderhavige plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat op een afstand van minder dan de door het Activiteitenbesluit milieubeheer voorgeschreven 50 m van haar perceel een mestopslagplaats kan worden gerealiseerd waardoor er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en zij gedurende zes maanden per jaar geconfronteerd kan worden met het zicht op een tijdelijke boogkas van 3,5 m langs de volle lengte van haar perceel.
3.1.    Op de verbeelding is aan het perceel [locatie B] de bestemming "Agrarisch - Bedrijf" toegekend.
In het plan is het volgende bepaald:
"Artikel 1 Begrippen
(…)
1.88 teeltondersteunende voorziening
teeltondersteunende voorziening, die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.
(…)
Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf
(…)
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op de tot Agrarisch - Bedrijf aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
(…)
- (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen, (…), mestopslagplaatsen (…);
(…)
en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen, met dien verstande, dat:
a. (…), boogkassen en mestopslagplaatsen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd, tijdelijke boogkassen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd;
(…)
3.4 Landschappelijke inpassing
3.4.1 De landschappelijke inpassing overeenkomstig het in Bijlage 1 opgenomen landschapsplan moet binnen een termijn van twee jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan danwel onherroepelijke omgevingsvergunning zijn aangelegd en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden."
3.2.    De raad stelt dat de activiteiten van [maatschap] vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer, hetgeen niet is weersproken door [appellante]. In artikel 3.46, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt ten aanzien van het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen een afstand van ten minste 50 m tot een geurgevoelig object dat buiten de bebouwde kom is gelegen, voorgeschreven. Niet in geschil is dat het perceel van [appellante] is gelegen buiten de bebouwde kom. De Afdeling is van oordeel dat door artikel 3.46, eerste lid, aanhef en onder c, van het Activiteitenbesluit milieubeheer is gewaarborgd dat een mestopslag niet binnen 50 m van geurgevoelige objecten kan worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft de raad zich, ondanks de ligging van het bouwvlak op korte afstand van het perceel van [appellante], in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wat betreft de mestopslagplaats een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Het betoog faalt.
3.3.    Ten aanzien van de boogkassen heeft de raad toegelicht dat de eventuele tijdelijke boogkas binnen het bestemmingsvlak "Agrarisch - Bedrijf" dient te worden gebouwd. Het bestemmingsvlak bevindt zich volgens de raad op een kortste afstand van circa 37 m van de perceelgrens van het perceel van [appellante]. De raad heeft verder toegelicht dat het bestemmingsplan voorziet in een landschappelijke inpassing in de vorm van een lijnvormige aanplant van bomen. Indien [maatschap] tijdelijke boogkassen opricht, dan worden het zicht op de eventuele tijdelijke boogkassen volgens de raad beperkt door de landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is met een voorwaardelijke verplichting in artikel 3, lid 3.4, van de planregels gewaarborgd. De Afdeling ziet, gelet op de toelichting van de raad, in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht.
Het betoog faalt.
Betonplaat
4.    [appellante] voert aan dat de illegale aanwezigheid en het illegale gebruik van de betonplaat direct naast haar perceel nog steeds onder het overgangsrecht valt, waardoor er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.1.    Het betoog van [appellante] over de betonplaat heeft geen betrekking op het onderhavige bestemmingsplan en kan daarom niet in deze procedure aan de orde komen.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
418-849.