201704203/1/R1.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], wonend te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren (hierna gezamenlijk: [appellanten]),
en
de raad van de gemeente Wijdemeren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw-Loosdrecht, ‘t Laantje 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
ROW Vastgoed B.V. en JeeGee Vastgoed B.V. (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: ROW Vastgoed B.V.) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten], de raad en ROW Vastgoed B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2017, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R. Visser, en de raad, vertegenwoordigd door H.J.W. van Emmerik, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord ROW Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.P.J. Smakman, advocaat te Hilversum.
Overwegingen
Inleiding
1. Met het plan wordt de bouw van in totaal drie vrijstaande woningen onder gelijktijdige sloop van alle bestaande bebouwing mogelijk gemaakt op het perceel ’t Laantje 1. ROW Vastgoed B.V. is eigenaar van ’t Laantje 1. De ontsluiting van het plan vindt plaats via de weg ’t Laantje. [appellanten] wonen aan weerszijden van ’t Laantje.
[appellanten] kunnen zich niet met het plan verenigen, omdat het plan volgens [appellanten] niet uitvoerbaar is en leidt tot een verkeersonveilige situatie.
1.1. Op de verbeelding is aan het perceel ’t Laantje 1 grotendeels de bestemming "Wonen" toegekend en is voorzien in drie bouwvlakken. Aan het noordelijk deel van het perceel is de bestemming "Tuin" toegekend en aan de weg ’t Laantje is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Alternatief
3. Eerst ter zitting hebben [appellanten] betoogd dat er voor de ontsluiting van het plangebied een beter alternatief bestaat.
4. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
De Afdeling is van oordeel dat het in dit stadium van de procedure aanvoeren van de hiervoor genoemde nieuwe beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad en derde belanghebbende - door het in dit stadium van de procedure aanvoeren van de nieuwe beroepsgrond - zijn belemmerd in de mogelijkheid op passende wijze te reageren op deze nieuwe beroepsgrond, die (nader) onderzoek van feiten noodzakelijk maakt. Voorts zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor [appellanten] niet mogelijk was deze beroepsgrond eerder in beroep aan te voeren. De Afdeling zal de desbetreffende beroepsgrond daarom niet inhoudelijk behandelen.
Het betoog faalt reeds hierom.
Uitvoerbaarheid van het plan
5. [appellanten] voeren aan dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. [appellanten] stellen dat zij eigenaar zijn van een deel van ’t Laantje waarover de woningen zullen worden ontsloten. Ontsluiting via dit deel van ’t Laantje is volgens [appellanten] niet mogelijk, omdat er sprake is van een weg met een privaat karakter en gemotoriseerd verkeer door [appellanten] niet zal worden toegestaan. De stelling van de raad dat ontsluiting mogelijk is omdat ROW Vastgoed B.V. een erfdienstbaarheid van weg heeft, is volgens [appellanten] niet juist. [appellanten] stellen dat uitsluitend met [appellant C] een erfdienstbaarheid is overeengekomen ten laste van zijn perceel [locatie A], terwijl ’t Laantje voor een deel op de gronden van het perceel Nieuw-[locatie B], in eigendom van [appellant A], ligt. Daarnaast stellen [appellanten] dat sprake is van een onevenredige verzwaring van de erfdienstbaarheid die overeengekomen is met [appellant C] nu het gebruik van ’t Laantje zal toenemen. Ontsluiting over het deel van ’t Laantje ten oosten van het plangebied is volgens [appellanten] niet mogelijk, omdat dit deel bestemd is voor voetgangersverkeer.
5.1. Artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet luidt:
"Een weg is openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende dien tijd is onderhouden door het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbaren weg heeft gegeven."
5.2. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1099) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is indien deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. De Afdeling stelt vast dat er duidelijke indicaties zijn dat ’t Laantje kwalificeert als openbare weg. Zo heeft ROW Vastgoed B.V. negen verklaringen overgelegd met betrekking tot de openbaarheid van ’t Laantje. Deze verklaringen zien op verschillende periodes vanaf circa 1930 tot heden. Voorts heeft de gemeente de weg al langere tijd in onderhoud. Mocht er al sprake zijn van een weg met een privaat karakter, dan acht de Afdeling van belang dat ten laste van het perceel van [appellant C] en ten behoeve van ’t Laantje 1 in 1974 een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd, die kan worden uitgeoefend over een strook grond ter breedte van ongeveer 3 m om te kunnen komen van en te gaan naar de Nieuw-Loosdrechtsedijk. Dat met [appellant A] geen erfdienstbaarheid is overeengekomen doet niet af aan de erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [appellant C], waarover de ontsluiting kan plaatsvinden. De Afdeling ziet in het betoog over de verzwaring van de erfdienstbaarheid geen aanleiding voor het oordeel dat ontsluiting via ’t Laantje niet mogelijk is, nu, gelet op de beperkte toename in het autoverkeer, niet evident sprake is van een onevenredige verzwaring.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
Verkeersveiligheid
6. [appellanten] voeren aan dat het plan leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid. ’t Laantje is door de huidige breedte van 2 m volgens [appellanten] niet geschikt voor gemotoriseerd verkeer waardoor de drie vrijstaande woningen niet op een veilige manier kunnen worden ontsloten. De raad stapt volgens [appellanten] te makkelijk over de kans op ongelukken, doordat gemotoriseerd verkeer op ’t Laantje wordt toegestaan, heen. [appellanten] stellen verder dat ’t Laantje niet geschikt is voor gemotoriseerd verkeer vanwege de onoverzichtelijke situatie op de Nieuw-Loosdrechtsedijk. De raad had volgens [appellanten] een onderzoek moeten laten uitvoeren naar de ontsluiting van ’t Laantje op de Nieuw-Loosdrechtsedijk.
6.1. De ontsluitingsweg ‘t Laantje is voor gemotoriseerd verkeer een doodlopende weg, zonder functie voor doorgaand gemotoriseerd verkeer, die mede is bedoeld om de woningen aan ’t Laantje te ontsluiten. De raad heeft toegelicht dat bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de smalle ontsluitingsweg waarvoor een passeerstrook bij de nieuwbouw wordt gerealiseerd. Volgens de raad zal de beperkte toename van verkeersbewegingen via de huidige weg kunnen worden afgewikkeld. Verder heeft de raad toegelicht dat de kruising van ’t Laantje met de Nieuw-Loosdrechtsedijk niet als problematisch wordt gezien, omdat er voldoende zicht is en de ligging in de bocht met zich mee brengt dat verkeersdeelnemers snelheid zullen minderen. Ter zitting is gebleken dat de drie woningen waarin het plan voorziet, mogelijk leiden tot een toename van ongeveer 10 tot 12 verkeersbewegingen per etmaal. Gelet op deze beperkte toename overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen extra onderzoek nodig is naar de verkeersituatie op de kruising van ’t Laantje met de Nieuw-Loosdrechtsedijk.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het plan tot verkeersonveilige situaties zal leiden. De Afdeling ziet daarom tevens geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de kans op ongelukken.
Het betoog faalt.
Verwijzing zienswijze
7. [appellanten] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voor zover ROW Vastgoed B.V. heeft verzocht om [appellanten] tot vergoeding van de door ROW Vastgoed B.V. gemaakte kosten te veroordelen, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb kan een natuurlijke persoon slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Van dergelijk kennelijk onredelijk gebruik is niet gebleken, zodat geen aanleiding bestaat om [appellanten] te veroordelen in de proceskosten van ROW Vastgoed B.V.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Daalder w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
418-849.