201701362/1/R3.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schiedam,
en
de raad van de gemeente Schiedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Wetenschappersbuurt" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2017, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.J. Kap, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de herstructurering van de Wetenschappersbuurt. In dat verband zullen ongeveer 330 woningen worden gesloopt en worden vervangen door ongeveer 150 grondgebonden woningen. Een aantal van de nieuw te bouwen woningen zal dichter bij de Horvathweg worden gebouwd. Een groot aantal bomen tussen de Dr. Zamenhofstraat en de Horvathweg zal daartoe worden gekapt. [appellant] vreest de gevolgen van het kappen van de bomen en de milieuhygiënische gevolgen van de bouw van die woningen dichter bij de Horvathweg.
2. [appellant] woont op een afstand van ongeveer 250 m van het plangebied en heeft vanaf zijn perceel geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voor zover [appellant] stelt dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is, omdat hem dat ook niet is tegengeworpen bij het naar voren brengen van een zienswijze faalt deze stelling. Op grond van artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren worden gebracht, terwijl voor het in beroep gaan tegen een besluit als vereiste geldt dat iemand belanghebbende moet zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Voorts betoogt [appellant] dat hij betrokken is bij de wetenschappersbuurt. Daartoe heeft hij vermeld dat hij betrokken was bij de voormalige Lucky Luke tuin, dat hij vrienden in de wijk heeft waar hij regelmatig komt en zich samen met de bewonersvereniging inzet voor de wijk. Dit zijn echter geen feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de afstand van zijn woning tot het plangebied een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit wordt geraakt. Een louter gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
Verder stelt [appellant] dat de kap van bomen leidt tot wateroverlast bij hem in de straat. Ook stelt hij dat de kap tot klimaatverandering leidt. Tevens voert hij aan dat hij op minder dan 3 km afstand bijen houdt, die ter plaatse foerageren. Deze omstandigheden geven echter geen grond voor het oordeel dat [appellant] ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan gevolgen van enige betekenis zal ondervinden (vergelijk onder 4 van de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1509)). Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat het college onvoldoende weersproken heeft gesteld dat bij de uitvoering van het plan minder verhard oppervlak terugkomt in het plangebied. De enkele stelling van [appellant] in zijn nadere stuk dat hij op 29 september 2017 heeft ingediend, dat hij zich inmiddels heeft gemeld als gegadigde voor een van de nieuw te bouwen woningen, is ook onvoldoende voor het oordeel dat hij voor het einde van de beroepstermijn rechtstreeks door het besluit in enig belang werd getroffen.
[appellant] stelt ten slotte dat hij opkomt voor het algemeen belang. [appellant] verzoekt hem als rechtspersoon te behandelen. Hij stelt voorts dat hij betrokken is bij de Bomenstichting. De Bomenstichting heeft echter geen beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan. [appellant] bezit geen rechtspersoonlijkheid en kan daarom niet als rechtspersoon worden behandeld.
De conclusie is dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
433.