201702630/1/A2.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2017 in zaak nr. 16/6955 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] over 2015 toegekende voorschot huurtoeslag herzien en vastgesteld op € 1.649,00.
Bij besluit van 10 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het voorschot huurtoeslag vastgesteld op € 1.144,00.
Bij uitspraak van 15 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. El Idrissi, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] huurde in 2015 een woning aan de [locatie] te Rotterdam. Daarvoor heeft hij huurtoeslag aangevraagd. Op basis van de door [appellant] ingediende aanvraag heeft de Belastingdienst/Toeslagen voorschotten huurtoeslag verstrekt. Naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 1 april 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag opnieuw berekend en bij besluit van 10 oktober 2016 vastgesteld op € 1.440,00.
2. De rechtbank heeft het besluit van 10 oktober 2016 wegens strijd met artikelen 7:3 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom is uitgegaan van een rekenhuur van € 325,00 in plaats van de door [appellant] in zijn aanvraag opgegeven rekenhuur van € 475,00. Nu de Belastingdienst/Toeslagen ondanks de gegrondverklaring van het bezwaar een andersluidende beslissing heeft genomen ten opzichte van het besluit van 1 april 2016, had hij naar het oordeel van de rechtbank niet van het horen op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb mogen afzien en [appellant] in de gelegenheid moeten stellen zijn standpunt met betrekking tot de te hanteren rekenhuur naar voren te brengen. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van een rekenhuur van € 325,00 per maand op basis van de in bezwaar overgelegde huurovereenkomst.
3. In hoger beroep dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 16 oktober 2016 terecht in stand heeft gelaten.
4. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag over 2015 niet heeft mogen herzien tot € 1.440,00 omdat hij, nadat hem bekend was geworden dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van zijn recht op huurtoeslag is uitgegaan van de onjuiste huurprijs van € 325,00 per maand, een herstelde huurovereenkomst van 12 september 2014 heeft overgelegd waarin is opgenomen dat de huurprijs € 475,00 per maand bedraagt. Dit wordt ondersteund door een verklaring van de verhuurder van 2 november 2016.
5. Bij de aanvraag om huurtoeslag over 2014, heeft [appellant] opgegeven dat de kale huurprijs van de door hem gehuurde woning € 475,00 bedraagt. Op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] op 15 augustus 2016 een huurovereenkomst van 12 september 2014 overgelegd waarin is opgenomen dat de huurprijs € 325,00 bedraagt en € 150,00 aan huur van inventaris verschuldigd is. In beroep heeft [appellant] een herziene huurovereenkomst van 12 september 2014 overgelegd waarin is opgenomen dat de kale huurprijs € 475,00 bedraagt. In deze herziene overeenkomst is geen huur van inventaris opgenomen. De verhuurder heeft verklaard dat, nadat [appellant] te kennen had gegeven dat hij geen gebruik zou maken van de meegeleverde inventaris, [appellant] en hij zijn overeengekomen dat de vergoeding voor de huur van die inventaris zou komen te vervallen met dien verstande dat deze vergoeding in de kale huurprijs zou worden betrokken. Volgens [appellant] werd de woning bij het aangaan van de huurovereenkomst ongemeubileerd aan hem verhuurd. Omdat de huurprijs van € 475,00 overeenkwam met de huurprijs die een vriend van hem, van wie hij de woning overnam, betaalde, is hij met dat bedrag akkoord gegaan. Bij ondertekening van de huurovereenkomst heeft hij niet opgemerkt dat daarin ten onrechte was opgenomen dat een kale huurprijs van € 325,00 en een bedrag van € 150,00 voor de huur van inventaris verschuldigd was. Mogelijke onvolkomenheden in de huurovereenkomst komen evenwel voor rekening en risico van degene die de huurtoeslag aanvraagt. Zoals de rechtbank heeft overwogen draagt aan de overtuigingskracht van de verklaringen van [appellant] voorts niet bij dat hij in het kader van de terugvordering een herziene en geantedateerde huurovereenkomst, waarin overigens nog steeds is opgenomen dat het een gemeubileerde woning betreft, heeft overgelegd.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen voor de berekening van de huurtoeslag terecht is uitgegaan van een rekenhuur van € 325,00 per maand op basis van de in bezwaar overgelegde huurovereenkomst.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Jurgens w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
343.