ECLI:NL:RVS:2017:3302

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
201708867/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen verplaatsing ondergrondse afvalcontainer in Arnhem

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 november 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], wonend te Arnhem, tegen het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Het bezwaar van [verzoeker] richtte zich tegen een brief van het college van 23 oktober 2017, waarin werd meegedeeld dat de concept-locatie van een ondergrondse afvalcontainer in de buurt Paasberg was verplaatst naar een nieuwe locatie aan de hoek van de Couperusstraat en Bronbeeklaan.

Tijdens de openbare zitting op 29 november 2017, waar geen van de partijen aanwezig was, heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker] beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] griffierecht verschuldigd was voor het ingediende verzoek. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het griffierecht binnen twee weken na de verzending van de mededeling over de verschuldigdheid te zijn voldaan. [verzoeker] was op 9 november 2017 per aangetekende brief geïnformeerd over de betalingstermijn, maar heeft nagelaten het griffierecht tijdig te voldoen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was bijgeschreven op de rekening van de Raad van State. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die erop wijzen dat [verzoeker] niet in verzuim was. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201708867/1/A1.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Arnhem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 29 november 2017 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter
griffier: mr. M. Kos
Verschenen:
Geen van de partijen is verschenen.
Het door [verzoeker] gemaakte bezwaar richt zich tegen de brief van het college van 23 oktober 2017 waarbij het te kennen heeft gegeven dat de concept-locatie nummer 35 van de ondergrondse afvalcontainer in de buurt Paasberg is verplaatst naar de locatie hoek Couperusstraat en Bronbeeklaan, ter hoogte van [locatie]. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Daartoe overweegt zij het volgende:
[verzoeker] is voor het door haar ingediende verzoek griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:82, derde lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
[verzoeker] is bij aangetekend verzonden brief van 9 november 2017 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 23 november 2017, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat [verzoeker] ervan uit moet gaan dat, indien het verschuldigde bedrag niet op de vermelde datum is ontvangen, het verzoek reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard en de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Het bedrag is niet binnen de gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Kos
voorzieningenrechter    griffier
580.