ECLI:NL:RVS:2017:3283

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
201605750/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake omgevingsvergunning voor horeca en bouwproject in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging Bouwgroep CPO Samenwerkers Amstel C1 en andere appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2016. De rechtbank had het beroep van de appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 4 februari 2015 een omgevingsvergunning verleende aan Beleggingsmaatschappij 'De Sprang' voor het afwijken van het bestemmingsplan 'Overamstel Buitendijks', niet-ontvankelijk verklaard. De appellanten, die toekomstige bewoners zijn van kavel C1, stelden dat zij als belanghebbenden optraden en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hun beroep niet ontvankelijk was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 november 2017 het hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de appellanten, die zich hadden verenigd in de vereniging, ook zelf als belanghebbenden konden optreden. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en behandelde het beroep inhoudelijk. De Afdeling concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning terecht had verleend, omdat het project niet in strijd was met de relevante bestemmingsplannen en de benodigde verklaringen waren afgegeven. De Afdeling verklaarde het beroep van de vereniging en anderen ongegrond en bepaalde dat het griffierecht aan hen werd terugbetaald.

Uitspraak

201605750/1/A1.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Vereniging Bouwgroep CPO Samenwerkers Amstel C1, gevestigd te Amsterdam (hierna: de vereniging), [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant N], [appellant O], [appellant P], [appellant Q], [appellant R], [appellant S], [appellant T] en [appellant U], allen wonend te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2016 in zaak nr. 15/1821 in het geding tussen:
[appellant B], [appellant A], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant N], [appellant O], [appellant P], [appellant Q], [appellant R], [appellant S], [appellant T], [appellant U] en overige toekomstige bewoners van kavel C1
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2015 heeft het college aan Beleggingsmaatschappij "De Sprang" omgevingsvergunning verleend voor het project het afwijken van het bestemmingsplan "Overamstel Buitendijks" ten behoeve van het vergroten van een bestaand kantoorpand en het wijzigen van het gebruik naar horeca als ook het plaatsen van een terras, containers en een ongebouwde stallingsmogelijkheid voor fietsen op het perceel Ouderkerkerdijk 16 te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij mondelinge uitspraak van 19 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant B] en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vereniging, [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant N], [appellant O], [appellant P], [appellant Q], [appellant R], [appellant S], [appellant T] en [appellant U] (hierna: de vereniging en anderen) hoger beroep ingesteld.
Het college en De Sprang hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2017, waar de vereniging en [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant N], [appellant O], [appellant P], [appellant Q], [appellant R], [appellant S], [appellant T] en [appellant U], vertegenwoordigd door [appellant B], bijgestaan door mr. R. Hoeneveld, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting "De Sprang", vertegenwoordigd door mr. W. van Riezen, bijgestaan door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het project is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overamstel Buitendijks". Het college heeft besloten met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning te verlenen voor het project.
[appellant B], [appellant A], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant N], [appellant O], [appellant P], [appellant Q], [appellant R], [appellant S], [appellant T], [appellant U] vormen met elkaar een groep toekomstige bewoners, die in eigen beheer in het plan Amstelkwartier bouwblok C1 ontwikkelen. Dit bouwblok is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het perceel. Genoemde natuurlijke personen hebben zich verenigd in de vereniging, die zich ten doel heeft gesteld het ontwikkelen en realiseren van kavel C1 in het plan "Amstelkwartier" alsmede de belangen te behartigen van de leden als toekomstige eigenaren van de te realiseren appartementengebouwen. De rechtbank heeft hun beroep tegen het besluit van 4 februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant E] namens de vereniging een zienswijze heeft ingediend en het beroep door de vereniging namens [appellant B] en anderen is ingesteld en niet (ook) namens zichzelf.
Ontvankelijkheid
2.    De vereniging en anderen betogen dat de rechtbank het door hen ingediende beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hen heeft de rechtbank uit de mededeling in het beroepschrift dat "wij als toekomstige naburige bewoners belanghebbende zijn bij het besluit" ten onrechte afgeleid dat enkel is bedoeld om beroep namens hen in te stellen en niet ook namens de vereniging.
2.1.    De Afdeling stelt vast dat [appellant E], toekomstig bewoner van kavel C1 en secretaris van de vereniging, de zienswijze tegen het ontwerpbesluit heeft ingediend. In de zienswijze staat dat deze mede namens de toekomstige bewoners en namens de vereniging wordt ingediend. Uit de zienswijze blijkt dat de toekomstige bewoners hun individuele belangen hebben gebundeld en een gezamenlijke zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit. Naar niet is weersproken, is deze zienswijze door een aantal individuele toekomstige bewoners op eigen titel toegelicht en niet is gebleken dat deze individuele toekomstige bewoners is tegengeworpen dat niet duidelijk is door of namens wie de zienswijze is ingediend of dat daarover bij het college in die fase van de besluitvorming onduidelijkheid bestond. [appellant B], toekomstig bewoner van kavel C1 en voorzitter van de vereniging, heeft het beroepschrift ingediend. In dit beroepschrift staat dat dit wordt ingediend door de vereniging. Vervolgens wordt aangegeven namens welke natuurlijke personen dit geschiedt. Nu die genoemde natuurlijke personen de leden zijn van de vereniging, waarin zij hun individuele belangen gebundeld hebben, valt niet in te zien waarom het beroepschrift, waarin staat dat dit door de vereniging is ingediend, zo opgevat zou moeten worden dat de vereniging niet zelf, maar alleen voor haar leden in beroep is gekomen. Uit het voorgaande volgt dat de Afdeling de rechtbank niet volgt in het oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de zienswijze alleen is ingediend door de vereniging en het beroepschrift alleen door de natuurlijke personen.
Het betoog slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog inhoudelijk behandelen.
Inhoudelijke beoordeling gronden tegen het besluit van 4 februari 2015
4.    Ter zitting is de hogerberoepsgrond dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat het gefaseerde besluitvorming betreft als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo en er nog geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangevraagd, ingetrokken.
5.    Het betoog van de vereniging en anderen dat ten onrechte een verklaring van geen bedenkingen van de raad ontbreekt bij het besluit van 4 februari 2015 slaagt niet. Het college heeft toegelicht dat op grond van artikel 1 van de "Regeling afzien van een verklaring van geen bedenkingen van de stadsdeelraad omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan" van 28 juli 2011 (hierna: de regeling) geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Dat het college in het besluit niet heeft gemotiveerd waarom geen verklaring van geen bedenkingen is vereist, is geen grond voor vernietiging van dat besluit, nu het college deze toelichting alsnog heeft gegeven.
Het college heeft in dat verband toegelicht dat het project niet in strijd is met artikel 1, onder d, van de regeling, namelijk dat het project in overeenstemming moet zijn met de Structuurvisie Amsterdam 2040. Het projectgebied is voor het deel waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan de bestemming "Groen" rust, gelegen binnen de Hoofdgroenstructuur, groentype "corridor". Nieuwe ontwikkelingen in deze Hoofdgroenstructuur vragen blijkens de structuurvisie om een afgewogen oordeel, waarvan een deskundigenadvies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) deel uitmaakt. De TAC heeft op 22 september 2015 een positief advies uitgebracht. [appellant E] heeft eerst ter zitting aangevoerd dat ten tijde van het besluit van 4 februari 2015 door de TAC nog geen akkoord was gegeven. Het college heeft ter zitting echter toegelicht dat reeds voor het verlenen van de omgevingsvergunning op ambtelijk niveau namens de TAC akkoord is gegaan met het project.
6.    De vereniging en anderen betogen voorts dat het college niet heeft onderkend dat het project voorziet in een overschrijding van het maximum bebouwingspercentage van het bestemmingsplan met 142%. Die overschrijding brengt bovendien met zich dat het directe zicht op de Amstel van de bewoners van de in aanbouw zijnde appartementen op de eerste, tweede en derde woonlaag geheel zal verdwijnen, dan wel drastisch zal verminderen, aldus de vereniging en anderen. In dit kader wijzen zij op het door hen voorgestelde alternatief, waarbij de overschrijding van het bestemmingsvlak aan de andere zijde van het hoofdgebouw zal plaatsvinden. Het college heeft dit alternatief ten onrechte niet meegenomen in zijn besluitvorming, aldus de vereniging en anderen.
6.1.    De Afdeling volgt de door het college gegeven toelichting dat alleen het deel van de nieuwbouw binnen het bestaande bouwblok van belang is voor het bepalen van het maximum bebouwingspercentage en de overschrijding daarvan. De nieuwbouw beslaat ongeveer 165 m2 en omvat twee delen. Het eerste deel is 113 m2 en wordt gebouwd binnen het bouwvlak met de bestemming "Horeca" waarvoor een maximum bebouwingspercentage van 50 geldt. Als gevolg van de nieuwbouw wordt 82% van dat bouwvlak bebouwd, hetgeen een overschrijding met 32% meebrengt. Nu alleen voor dit bouwvlak en niet voor het gedeelte van de nieuwbouw dat is voorzien op de bestemming "Groen" een maximaal bebouwingspercentage van 50 geldt en het bebouwingspercentage op de bestemming "Horeca" niet met meer dan 32% wordt overschreden, kunnen de vereniging en anderen niet worden gevolgd in hun betoog dat het maximale bebouwingspercentage wordt overschreden met 142%.
Het betoog faalt in zoverre.
6.2.    Voor zover de vereniging en anderen stellen dat het bebouwen van een gedeelte van de bestemming "Groen" maakt dat het directe zicht op de Amstel van de bewoners van de in aanbouw zijnde appartementen op de eerste, tweede en derde woonlaag geheel zal verdwijnen, dan wel drastisch zal verminderen, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gedeelte van de nieuwbouw op de bestemming "Groen", gelet op de afstand tot de dichtstbij gelegen woningen van ongeveer 15 m en de schaal van de voorgenomen bebouwing, ruimtelijk aanvaardbaar is en de vermindering van het uitzicht, gelet op hetgeen al bij recht aan uitzicht belemmerende bebouwing ter plaatse was toegestaan, niet onevenredig is.
Het betoog faalt in zoverre ook.
6.3.    Ten aanzien van het door de vereniging en anderen aangedragen alternatief overweegt de Afdeling dat het college diende te beslissen over het project, zoals dat was aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van een alternatief slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Deze situatie doet zich hier niet voor. Door het college is voldoende toegelicht, onder meer in de nota beantwoording zienswijzen, dat met het door de vereniging en anderen aangedragen alternatief geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt, onder andere omdat het verschuiven van de nieuwbouw niet past in het stedenbouwkundig concept van de wijk.
Het betoog faalt ook in zoverre.
7.    Voor zover de vereniging en anderen betogen dat een dakterras niet past binnen het bestemmingsplan dat volgens hen alleen een terras van 150 m2 op maaiveld toestaat, overweegt de Afdeling als volgt. Door vergunninghoudster is toegelicht dat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken geen terras strijdig met de planvoorschriften is aangevraagd. De Afdeling ziet geen aanleiding dit standpunt voor onjuist te houden, zodat geen omgevingsvergunning is verleend voor een terras in strijd met het bestemmingsplan. Het betoog faalt ook in zoverre.
8.    De vereniging en anderen betogen ten slotte dat met het verlenen van de omgevingsvergunning voor het project ten onrechte niet wordt voldaan aan de afstandsnormen in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). In dat verband wijzen zij op de afstand van het in het project voorziene terras ten opzichte van de balkons en tuinen van de te realiseren appartementen.
8.1.    Zoals hiervoor is overwogen is bij het besluit van 4 februari 2015 geen omgevingsvergunning verleend voor een terras in strijd met het bestemmingsplan. Voor zover is betoogd dat de bebouwing waarin de horeca is voorzien niet voldoet aan de aanbevolen afstanden in de VNG-brochure, wordt overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van de nieuwbouw op de bestemming "Groen" alsmede ten aanzien van de reeds aanwezige bebouwing op de bestemming "Horeca" wordt voldaan aan de aanbevolen afstand van 10 m in de VNG-brochure, hetgeen niet is bestreden. Anders dan de vereniging en anderen stellen, volgt voorts uit de VNG-brochure dat bij het meten van de aanbevolen afstanden moet worden uitgegaan van de afstand tot de gevel van de woning en niet van de afstand tot aan de tuin of balkons. In het door aangevoerde wordt derhalve geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de aanbevolen afstanden uit de VNG-brochure.
Het betoog faalt.
Slotoverweging
9.    Het beroep tegen het besluit van het college van 4 februari 2015 is ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2016 in zaak nr. 15/1821;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan de vereniging Vereniging Bouwgroep CPO Samenwerkers Amstel C1 en [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant N], [appellant O], [appellant P], [appellant Q], [appellant R], [appellant S], [appellant T] en [appellant U] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
776.