ECLI:NL:RVS:2017:3273

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
201704204/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Horst aan de Maas en de verwerking van puin

Op 4 april 2017 heeft de raad van de gemeente Horst aan de Maas het bestemmingsplan "[locatie], Horst" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 november 2017 ter zitting behandeld. De zaak betreft een reparatie van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas 2009", waarin het perceel [locatie] ten onrechte was bestemd als timmerbedrijf. Het perceel wordt sinds de jaren '80 gebruikt voor een aannemersbedrijf met sloop- en puinbreekactiviteiten. De Afdeling heeft vastgesteld dat de puinbreekactiviteiten onder het overgangsrecht van het eerdere bestemmingsplan vielen. In het nieuwe plan is het perceel voorzien van een bedrijfsbestemming met een nadere aanduiding voor een aannemersbedrijf en zijn de puinbreekactiviteiten conform de verleende revisievergunning bestemd. [appellante] is het niet eens met het plan, omdat de raad een maximum heeft gesteld aan de hoeveelheid puin die per jaar mag worden verwerkt, namelijk 60.000 m³. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de milieueffecten van de vergunde hoeveelheid puin reeds zijn beoordeeld. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201704204/1/R1.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], Horst" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. [appellante], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan betreft een reparatie van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas 2009", waarin het perceel [locatie] te Horst ten onrechte is bestemd als timmerbedrijf. Op het perceel wordt sinds de jaren ’80 een aannemersbedrijf met sloop- en puinbreekactiviteiten geëxploiteerd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1315, over een handhavingsverzoek gericht tegen deze sloop- en puinbreekactiviteiten, volgt dat de betreffende puinbreekactiviteiten op het perceel met een omvang van 5.000 m³ onder het overgangsrecht van het plan "Bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas 2009" vielen. Naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak is het perceel in het onderhavige plan voorzien van een bedrijfsbestemming met een nadere aanduiding ten behoeve van een aannemersbedrijf. Daarnaast zijn de puinbreekactiviteiten conform de door het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college van GS) verleende revisievergunning bestemd.
[appellante], mede-eigenaar van [locatie], kan zich niet met het plan verenigen, voor zover de raad daarin een maximum heeft gesteld dat aan puin per jaar mag worden verwerkt, namelijk 60.000 m³.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Omvang bedrijfsactiviteiten
3.    [appellante] voert aan dat de raad ten onrechte een maximum heeft gesteld dat aan puin per jaar mag worden verwerkt, omdat deze normering niet ruimtelijk relevant is en de omvang van deze bedrijfsactiviteit wordt geregeld in de door het college van GS verleende revisievergunning.
3.1.    De raad heeft toegelicht dat de milieueffecten ten aanzien van de vergunde 60.000 m³ puin reeds zijn beoordeeld in het kader van de verleende revisievergunning. De raad ziet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding om een grotere hoeveelheid toe te staan. Indien in het plan geen maximum van 60.000 m³ zou zijn opgenomen, dan zou het plan volgens de raad een kader stellen voor een activiteit ten aanzien waarvan de milieueffecten nog niet zijn onderzocht en waarvoor op basis van de Wet milieubeheer een m.e.r.-beoordeling verplicht is.
3.2.    Op de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Bedrijf" toegekend. Het perceel heeft de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf" en "specifieke vorm van bedrijf - puinbrekeractiviteiten".
In het plan is het volgende bepaald:
"Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een aannemersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf’;
b. een puinbrekersbedrijf waar maximaal 60.000 m³ puin per jaar mag worden verwerkt, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - puinbrekeractiviteiten’, of;
c. een bedrijf in de milieucategorie 1 of 2, volgens de als bijlage 1 bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
d. wonen ten behoeve van het bedrijf;
(…)"
3.3.    De Afdeling stelt vast dat het in het plan opgenomen maximum dat aan puin per jaar mag worden verwerkt overeenkomt met de hoeveelheid zoals vergund door het college van GS met de revisievergunning. Voor zover wordt aangevoerd dat mede vanwege de bevoegdheid van het college van GS tot het verlenen van de revisievergunning, geen maximum ten aanzien van de hoeveelheid puin die per jaar mag worden verwerkt in het plan had mogen worden opgenomen, overweegt de Afdeling dat geen rechtsregel zich er tegen verzet een dergelijke regel, die ruimtelijk relevant is, in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
418-849.