ECLI:NL:RVS:2017:3263

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
201601432/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om afschrift van AIVD-rapportages

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2016. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 juni 2015 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Het verzoek van [appellant] betrof afschrift van driemaandelijkse rapportages van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over de jaren 2000 tot en met 2002. De minister had dit verzoek gedeeltelijk afgewezen op 7 januari 2015.

Tijdens de zitting op 15 maart 2017 heeft de minister betoogd dat [appellant] misbruik maakt van zijn wettelijke bevoegdheid om informatieverzoeken in te dienen. De minister stelde dat [appellant] veelvuldig informatie opvraagt bij de AIVD en dat de AIVD deze verzoeken niet meer inhoudelijk behandelt sinds de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van misbruik van (proces)recht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 13 september 2017, geoordeeld dat [appellant] de bevoegdheid om informatieverzoeken in te dienen voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor deze is verleend.

De Afdeling heeft in deze zaak geoordeeld dat het verzoek van [appellant] een vergelijkbare strekking heeft als de eerder genoemde verzoeken en dat er opnieuw sprake is van misbruik van de bevoegdheid om een Wiv-verzoek in te dienen. Daarom heeft de Afdeling besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 november 2017.

Uitspraak

201601432/1/A3.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2016 in zaak nr. 15/5350 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2015 heeft de minister een verzoek van [appellant] om afschrift van de driemaandelijkse rapportages waarin de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) rapporteert over de activiteiten en resultaten van de dienst over de jaren 2000 tot en met 2002, dan wel over de eerste drie jaren waarin deze zijn opgesteld, gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 12 juni 2015 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 juni 2015 vernietigd maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2017, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister betoogd dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van de wettelijke bevoegdheid een verzoek op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: Wiv) in te dienen en hoger beroep in te stellen. De minister heeft toegelicht dat [appellant] heel veel informatie opvraagt bij de AIVD. De AIVD behandelt de verzoeken van [appellant] niet meer inhoudelijk sinds de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] misbruik maakt van (proces)recht, aldus de minister.
1.1.    In de uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2478, heeft de Afdeling geoordeeld dat [appellant] de bevoegdheid om informatieverzoeken in te dienen voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Voorts is sprake van onevenredigheid tussen het met die verzoeken gediende belang en de belasting die het beslissen hierop oplevert voor de minister. Dit brengt mee dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de Wiv in te dienen, aldus de Afdeling in die uitspraak.
Aangezien het in deze zaak ingediende verzoek een vergelijkbare strekking heeft als de in voormelde uitspraak genoemde verzoeken, is de Afdeling in deze zaak eveneens van oordeel dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een Wiv-verzoek in te dienen. Nu het hoger beroep niet los kan worden gezien van de wijze waarop [appellant] de Wiv heeft gebruikt, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Niane-van de Put
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
805.