201609809/1/R1.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Spijk, gemeente Rijnwaarden,
en
de raad van de gemeente Rijnwaarden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Spijksedijk 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door A. Schenk, is verschenen. Voorts is ter zitting Bedrijvenkring Spijksedijk, vertegenwoordigd door P. de Vries, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de herstructurering van een bestaand industrieterrein gelegen ten oosten van de kern Tolkamer aan de Spijksedijk te Spijk. In totaal beslaat het gebied een oppervlakte van 66 hectare. Het plan voorziet niet in een uitbreiding van het bedrijventerrein. In verband met de ontwikkelingen van productlocaties in de baksteenindustrie is het aantal steenfabrieken in de gemeente Rijnwaarden in de afgelopen decennia gedaald. Vrijkomende bebouwing is benut door andere activiteiten. De vigerende bestemmingsplannen bieden volgens de plantoelichting onvoldoende juridisch planologisch kader om de in gang gezette ontwikkelingen te faciliteren. Het gemeentebestuur van Rijnwaarden heeft in 2006 de bedrijven, werkzaam op het terrein aan de Spijksedijk, gevraagd om gezamenlijk met de overheden een plan op te stellen dat voor de toekomst een kader kan bieden voor ontwikkeling van duurzame en watergebonden bedrijfsactiviteiten rekening houdend met de specifieke ligging aan de Rijn en de daar aanwezige landschappelijke waarden. Tussen de speciaal daarvoor opgerichte Bedrijvenkring Spijksedijk, met daarin vertegenwoordigd alle op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven, de provincie Gelderland en de gemeente Rijnwaarden, is in november 2009 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met als doel om een watergebonden duurzaam bedrijventerrein in een landschappelijk verantwoorde setting middels een bestemmingsplan mogelijk te maken. Voorafgaand aan een concept-voorontwerp bestemmingsplan is een Nota van uitgangspunten gemaakt als basis voor het op te stellen bestemmingsplan. De Nota van Uitgangspunten is door de raad vastgesteld en het voorliggende bestemmingsplan is het vervolg hierop. Naar aanleiding van de Nota van Uitgangspunten is eveneens het bestemmingsplan "Loosjespolder" opgesteld. In dit bestemmingsplan is geregeld dat de Loosjespolder een natuurbestemming krijgt. De op het bedrijventerrein Spijksedijk van toepassing zijnde vigerende bestemmingsplannen zijn voor het overgrote deel sterk verouderd. Het merendeel van het terrein valt nog onder het bestemmingsplan "Buitengebied 1973". De gemeente heeft tot op heden geen invulling gegeven aan haar wettelijke plicht om bestemmingsplannen eens per 10 jaar te herzien. Ook om die reden is herziening sterk gewenst.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant]
3. [appellant] woont aan de [locatie] te Spijk, in de directe omgeving van het plangebied. [appellant] heeft met name bezwaar tegen de verhoging van de maximaal toegestane bedrijfscategorie in het plan en vreest voor een ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
4. [appellant] voert aan dat het plangebied in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1973" de bestemming "steenfabrieken" had. Steenfabrieken vallen onder de categorie 4.1 bedrijven zoals die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 zijn opgenomen. In dit plan worden in het plangebied ook bedrijven van een zwaardere categorie en dus met een grotere milieubelasting mogelijk gemaakt op het bedrijventerrein. De lucht, de bodem, het water, het geluid en de veiligheid in de omgeving zullen volgens [appellant] gelet daarop negatief worden beïnvloed door het plan. Volgens [appellant] zijn zijn belangen onvoldoende meegewogen door de raad.
4.1. De raad heeft toegelicht dat in het bestemmingsplan "Buitengebied 1973" de gronden tegenover de woning van [appellant] tot het bedrijventerrein behoorden en de bestemming "steenfabrieken" hadden. Dit betekende dat tot op een afstand van 20 m van zijn woning een steenfabriek kon worden opgericht. Omdat dit volgens de raad een onwenselijke situatie was, is hij in overleg getreden met de provincie en de ondernemers op het bedrijventerrein om zo te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om tot een betere situatie te komen. Er is gezamenlijk een Nota van Uitgangspunten opgesteld met daarin de uitgangspunten voor de nieuwe inrichting van het terrein. De bestemming "steenfabrieken" voor de gronden tegenover de woning van [appellant] is gewijzigd in de bestemming "natuur". Deze bestemming is vastgelegd in het bestemmingsplan "Loosjespolder" dat inmiddels in werking is getreden. Anders dan in het vorige plan kunnen op basis van dit plan alleen bedrijven van categorie 2 en 3.1 zich aan de randen van het terrein vestigen. Alleen in het midden van het terrein kan zich zwaardere industrie vestigen. Op deze wijze is zogeheten inwaartse milieuzonering toegepast. Uitzicht vanuit de woningen op zwaardere industrie is volgens de raad nagenoeg niet mogelijk omdat deze van de woningen is gescheiden door middel van een geluidswal. De situatie voor [appellant] is volgens de raad met dit plan flink verbeterd. Voorts merkt de raad nog op dat [appellant] destijds is uitgenodigd om deel te nemen aan het overleg over de herstructurering van het terrein.
4.2. Met de vaststelling van het plan "Loosjespolder" is een strook van ongeveer 100 m tussen de woning van [appellant] en het bedrijventerrein bestemd als natuur. De afstand van zijn woning tot het industrieterrein is ongeveer 200 m. [appellant] stelt terecht dat dit plan zwaardere industrie met een grotere milieubelasting dan het vorige plan mogelijk maakt. Het plan staat immers ook bedrijven van categorie 5.2 toe. Deze zijn echter alleen mogelijk op de gronden die het verst weg gelegen zijn van zijn woning. Op de gronden dichterbij de woning van [appellant] zijn in dit plan alleen nog maar bedrijven tot en met categorie 2 en dus met een lagere milieubelasting dan de steenfabrieken mogelijk. Uit de onderzoeken die zijn gedaan voor de vaststelling van het plan komt naar voren dat sprake is van een aanvaardbare situatie wat betreft de milieukwaliteit. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de herstructurering van het terrein waarin het plan voorziet sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [appellant]. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] voert aan dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6., tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De raad heeft volgens hem het plan ten onrechte niet aan dit artikel getoetst.
5.1. In het vorige plan waren de gronden van het bedrijventerrein bestemd voor steenfabrieken en andere bedrijvigheid. Het bedrijventerrein wordt in het plan wat betreft de oppervlakte niet uitgebreid. Er vindt dan ook geen nieuw beslag op de ruimte plaats, zodat in zoverre geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wel worden er bedrijven met een andere milieucategorie dan in het vorige plan mogelijk gemaakt. Voor een deel is dat een lichtere milieucategorie en voor een deel een zwaardere. De ruimtelijke uitstraling van de in het plan als geheel voorziene bedrijvigheid verschilt niet zodanig van wat onder het vorige plan mogelijk was dat de in het plan voorziene bedrijvigheid om die reden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt. Het voorgaande in aanmerking nemend, is de Afdeling van oordeel dat ook de aard en omvang van de in het plan voorziene functiewijzigingen niet zodanig zijn, dat het plan om die reden een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nu het plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.
Het betoog faalt.
6. [appellant] voert aan dat het plan niet voldoet aan het streekplan van de provincie Gelderland. Volgens [appellant] draagt het plan niet bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit, waarop volgens hem in het streekplan de nadruk word gelegd.
6.1. Zoals de raad heeft toegelicht gold er ten tijde van de vaststelling van het plan geen streekplan meer. Reeds hierom kan dit betoog van [appellant] niet slagen.
7. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Helder w.g. Brock
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
603.