201602982/1/A1.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wervershoof, gemeente Medemblik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 maart 2016 in zaak nr. 15/1148 in het geding tussen:
onder meer [appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft het college geweigerd om handhavend op te treden tegen het gebruik door [belanghebbende] van het perceel [locatie 1] te Wervershoof (hierna: het perceel) in strijd met het bestemmingsplan.
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 14 maart 2016 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2017, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], bijgestaan door mr. H.R. Nieman, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Vriend, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [belanghebbende] exploiteert op het perceel twee bedrijven, waaronder een bedrijf dat werkzaamheden uitvoert op het gebied van grond-, weg- en waterbouw en bodemsanering. Ten tijde van het verzoek om handhaving was [appellant] eigenaar van het perceel [locatie 2] te Wervershoof en [appellant] exploiteert aldaar een pioenrozenkwekerij. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen [belanghebbende] vanwege het gebruik van het noordelijke deel van het perceel in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft geweigerd over te gaan tot handhavend optreden. Het college heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat het gebruik van het noordelijke deel van het perceel op grond van het overgangsrecht mag worden voortgezet.
Geldend bestemmingsplan
2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" heeft het noordelijke deel van het perceel de bestemming "Agrarisch" met de functieaanduiding "gronddepot". Het zuidelijke deel van het perceel heeft de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loon- en grondverzetbedrijf".
Artikel 3.1, aanhef, onderdelen a en i, van de planregels luidt: "De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het agrarisch grondgebruik;
i. een grond- en slibdepot, ter plaatse van de aanduiding "gronddepot"."
Artikel 3.4, aanhef en onder b, luidt: "Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan genoemd in 3.1."
Artikel 55.2 luidt:
"a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet […].
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan."
3. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van [appellant] hebben toezichthouders in opdracht van het college het perceel onder meer op 12 augustus 2014 bezocht. In het verslag van de Regionale uitvoeringsdienst Noord Holland Noord van 12 augustus 2014 wordt onder meer melding gemaakt van de opslag van machines, bouwketen, containers, takkenafval, grond en puin, alsmede van het zeven van grond op het noordelijke deel van het perceel.
4. Het gebruik van het noordelijke deel van het perceel voor de opslag van onder meer voertuigen en materialen is in strijd met de ter plaatse geldende bestemming "Agrarisch". In hoger beroep is, zoals ter zitting van de Afdeling is bevestigd, tussen partijen niet meer in geschil dat dit gebruik plaatsvond vóór en op de voor het overgangsrecht relevante peildatum van 4 juli 2013, nadien is voortgezet en dat dit gebruik niet langer dan één jaar is onderbroken. Tussen partijen is in geschil of het gebruik van het perceel reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan als bepaald in artikel 55.2, onder d, van de planregels, en derhalve of het gebruik al dan niet wordt beschermd door het overgangsrecht als bedoeld in artikel 55.2, onder a, van de planregels.
Beoordeling van het hoger beroep
5. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit op bezwaar ten onrechte geen nieuw besluit inhoudt ter bestrijding van stofoverlast, wordt overwogen dat in dit geding uitsluitend aan de orde is het verzoek om handhaving dat ziet op met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gebruik van het perceel niet wordt beschermd door het overgangsrecht omdat het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. In dat verband voert hij aan dat de functieaanduiding "gronddepot" een beperkende werking heeft. Voorts voert hij aan dat het perceel ook al voor de vaststelling van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Wervershoof" in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt. In dat verband wijst hij op verschillende controlerapporten van 2007 en 2008, alsmede naar een bij besluit van 12 mei 2004 aan [belanghebbende] verleende vrijstelling.
6.1. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Wervershoof" had het perceel de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" met de functieaanduiding "gronddepot".
Artikel 8.1, aanhef, onderdelen a en c, van de planregels van dat bestemmingsplan luidde: "De voor "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch loonbedrijf, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
c. een grond- en slibdepot, ter plaatse van de aanduiding "gronddepot"."
Artikel 33.1, aanhef, onderdelen d en e, luidde: "Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
e. het storten van puin en/of afvalstoffen."
Artikel 1.10 luidde: "In deze regels wordt verstaan onder "agrarisch loonbedrijf": een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals een loonbedrijf, al dan niet in combinatie met grondverzetwerkzaamheden."
6.2. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het gebruik van het noordelijke deel van het perceel voor het zeven van grond, het stallen van voertuigen zoals graafmachines, shovels en vrachtwagens, en de opslag van bouwketen, opslagcontainers, groenafval, puin en grond niet in strijd is met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" met de functieaanduiding "gronddepot". Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat dergelijk gebruik past binnen de in artikel 1.10 van de planregels vermelde omschrijving van het begrip "agrarisch loonbedrijf", aangezien uit de tekst van dat artikel volgt dat ter plaatse grondverzetwerkzaamheden zijn toegestaan. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat geen strijd aanwezig is met artikel 33.1, aanhef, onder e, van de planregels, omdat het puin dat vrijkomt bij de grondverzetwerkzaamheden, niet permanent op of in de bodem wordt gebracht, maar met gebruikmaking van containers wordt afgevoerd. Voorts deelt de Afdeling de conclusie van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de functieaanduiding "gronddepot" een beperkende werking heeft.
Aangezien de conclusie is dat het gebruik van het perceel niet in strijd is met de bestemming "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" met de functieaanduiding "gronddepot", komt de Afdeling niet toe aan een bespreking van het betoog van [appellant] dat het perceel al voor de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Wervershoof" in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt. Anders dan [appellant] betoogt, is de in 2004 aan [belanghebbende] verleende vrijstelling dat het gebruik voorwaardelijk toestond, niet langer relevant. Bij dat besluit is vrijstelling verleend van het op dat moment geldende bestemmingsplan en met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied Wervershoof" is het gebruik onvoorwaardelijk toegestaan. De aan de vrijstelling verbonden voorwaarden kunnen daarom niet meer worden afgedwongen.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Smulders-Wijgerde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
672.