ECLI:NL:RVS:2017:3219

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
201609691/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG)

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag werd afgewezen op 2 oktober 2015, waarna de staatssecretaris het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaarde. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde in een eerdere uitspraak dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de zedendelicten van [appellant] een belemmering vormen voor de afgifte van de VOG. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om het gebrek in de motivering van zijn besluit te herstellen, wat leidde tot een nieuwe afwijzing op 25 juli 2016. De rechtbank bevestigde deze afwijzing in haar einduitspraak van 10 november 2016, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris alle relevante omstandigheden had meegewogen en dat de weigering van de VOG niet evident disproportioneel was.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering van de VOG evident disproportioneel is, en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 september 2017 behandeld. De staatssecretaris heeft in zijn beoordeling de ernst van de zedendelicten van [appellant] en de recidive meegewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigering om [appellant] een VOG te verstrekken niet disproportioneel is. De Afdeling bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat aan het objectieve criterium is voldaan en dat de belangen van de samenleving zwaarder wegen dan die van [appellant].

Uitspraak

201609691/1/A3.
Datum uitspraak: 22 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 december 2016 in zaak nr. 16/767 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2015 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] voor de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2015 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 2 juni 2016 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld het gebrek in de motivering van dat besluit binnen zes weken te herstellen.
Bij besluit van 25 juli 2016 heeft de staatssecretaris opnieuw op het door [appellant] tegen het besluit van 2 oktober 2015 gemaakte bezwaar beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij het besluit van 21 december 2015 ingetrokken.
Bij uitspraak van 10 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 21 december 2015 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep gericht tegen het besluit van 25 juli 2016 ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat te Best, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Schonenberg-Zwanenburg zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het relevante juridische kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] heeft een aanvraag ingediend ter verkrijging van een VOG om werkzaamheden als chauffeur in het directievervoer te kunnen verrichten. De staatssecretaris heeft het screeningsprofiel ‘chauffeurskaart’ op de aanvraag toegepast.
Besluitvorming
3.    De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen bij het besluit van 2 oktober 2015. In het JDS zijn ten aanzien van [appellant] de volgende gegevens binnen de terugkijktermijn geregistreerd:
- Openstaande zaak wegens het overschrijden van de maximumsnelheid, gepleegd op 17 mei 2013.
- Veroordeling in hoger beroep op 30 maart 2012 wegens bezit en/of verspreiding van kinderpornografie tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is op 23 april 2013 onherroepelijk geworden.
- Veroordeling op 21 juni 2006 wegens bezit en/of verspreiding van kinderpornografie tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is op 6 juli 2006 onherroepelijk geworden en de proeftijd is geëindigd op 5 juli 2008.
Omdat de justitiële gegevens verschillende zedendelicten omvatten en bij de uitoefening van de beoogde functie een gezags- of afhankelijkheidsrelatie bestaat of kan bestaan, heeft de staatssecretaris op grond van paragraaf 3.2.4. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: de Beleidsregels), als uitgangspunt gehanteerd dat een belemmering bestaat voor een behoorlijke uitoefening van de functie. Volgens de staatssecretaris is aan het objectieve criterium voldaan. Wat het subjectieve criterium betreft, heeft de staatssecretaris onder verwijzing naar paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels geoordeeld dat de weigering van de VOG in het geval van [appellant] niet evident disproportioneel is.
3.1.    Bij het besluit van 21 december 2015 heeft de staatssecretaris de weigering van de VOG gehandhaafd. Daarbij heeft de staatssecretaris overwogen dat de terugkijktermijn wat zedendelicten betreft, niet in duur is beperkt. Ook mag hij alle justitiële gegevens bij zijn beoordeling betrekken, waaronder de enkele verdenking van een strafbaar feit. De staatssecretaris heeft de stelling van [appellant] dat in de functie van chauffeur directievervoer geen afhankelijkheids- of gezagsrelatie bestaat, verworpen. Met een chauffeurspas, die voor langere tijd geldt, kunnen diverse chauffeurswerkzaamheden worden verricht. Verder heeft de staatssecretaris zijn standpunt dat een weigering van de VOG in het geval van [appellant] niet evident disproportioneel is, gehandhaafd.
Procedure bij de rechtbank
Tussenuitspraak
4.    Bij tussenuitspraak van 2 juni 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de zedendelicten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd en dat daarom is voldaan aan het objectieve criterium. Wat het subjectieve criterium betreft heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris niet alle van belang zijnde omstandigheden bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat de weigering om [appellant] een VOG te verstrekken niet evident disproportioneel is. De rechtbank heeft de staatssecretaris vervolgens in de gelegenheid gesteld het gebrek in het besluit binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen.
Nieuwe besluitvorming
4.1.    De staatssecretaris heeft een nieuw besluit op bezwaar genomen. Bij het besluit van 25 juli 2016 heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en daarbij zijn eerdere besluit van 21 december 2015 ingetrokken. Daarbij heeft de staatssecretaris overwogen dat hij alle justitiële gegevens bij zijn beoordeling mag betrekken. De staatssecretaris heeft de stelling van [appellant], dat in de functie van chauffeur directievervoer geen afhankelijkheids- of gezagsrelatie bestaat, wederom verworpen. Wat het subjectieve criterium betreft heeft de staatssecretaris geoordeeld dat geen omstandigheden bestaan op grond waarvan de weigering van de VOG evident disproportioneel is. De staatssecretaris heeft bij zijn beoordeling van het subjectieve criterium het oordeel van de rechtsprekende instanties in de strafzaken betrokken en zwaar laten wegen dat [appellant] heeft gerecidiveerd.
Einduitspraak
4.2.    Bij einduitspraak van 10 november 2016 heeft de rechtbank het beroep gericht tegen het besluit van 25 juli 2016 ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de weigering om [appellant] een VOG te verstrekken, niet evident disproportioneel is. De staatssecretaris heeft daarbij alle relevante belangen meegewogen, aldus de rechtbank.
Geschil in hoger beroep
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering van de VOG in zijn geval evident disproportioneel is. De staatssecretaris heeft, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris de veroordeling van 30 maart 2012 zwaar heeft mogen laten wegen. Van de in totaal 9 maanden opgelegde gevangenisstraf heeft het gerechtshof 1 maand gevangenisstraf onvoorwaardelijk en 8 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk opgelegd. Het gerechtshof heeft van groot belang geacht dat de beroepsuitoefening van [appellant] geen gevaar zou lopen. Gezien zijn situatie kan de aan hem opgelegde straf door het gerechtshof als een signaal worden aangemerkt dat in zijn voordeel spreekt. Daarbij betrof het bovendien geen geweldsdelict. Verder staat hij onder begeleiding. Die begeleiding is geheel persoonlijk en hij heeft van zijn begeleider de instructie gekregen om werkzaamheden te blijven verrichten. Daarop heeft hij te kennen gegeven zijn functie van chauffeur voort te willen zetten. Een goede dagbesteding is voor hem van groot belang. Die dagbesteding komt in het geding als de VOG niet wordt verstrekt. Hij heeft zich bovendien te allen tijde gehouden aan de bijzondere voorwaarden en vooruitgang geboekt. De weigering van de VOG is, gelet op het feit dat het gerechtshof rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en het feit dat het gerechtshof het mogelijk heeft gemaakt om zijn werkzaamheden te blijven uitoefenen, alsmede gelet op het feit dat hij op vrijwillige basis begeleiding geniet, evident disproportioneel, aldus [appellant].
5.1.    In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigering om [appellant] een VOG te verstrekken, niet disproportioneel is.
5.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris bij zijn afweging alle relevante omstandigheden en belangen heeft meegewogen. De staatssecretaris heeft bij de afweging betrokken dat [appellant] op 21 juni 2006 wegens bezit en/of verspreiding van kinderpornografie is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met als bijzondere voorwaarde dat [appellant] zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instanties. Verder is hij op 30 maart 2012 voor de tweede keer veroordeeld wegens bezit en/of verspreiding van kinderpornografie tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De staatssecretaris heeft in aanmerking genomen dat [appellant] heeft gerecidiveerd en hem dat aangerekend. Vervolgens heeft de staatssecretaris, zoals de rechtbank heeft overwogen, het oordeel van de strafrechter bij zijn beoordeling betrokken over de ernst van de strafopleggingen. Hoewel geen uitgewerkt vonnis voorhanden is van de veroordeling van 21 juni 2006, heeft de staatssecretaris geconstateerd dat de opgelegde straf niet als licht is aan te merken. Uit het arrest van het gerechtshof van 30 maart 2012 heeft de staatssecretaris afgeleid dat de strafrechter door het opleggen van een voorwaardelijke straf consequenties heeft verbonden aan de recidive. Daarbij heeft het gerechtshof in het bijzonder in aanmerking genomen dat het bezit van kinderporno een ernstig strafbaar feit is en dat een eerdere veroordeling [appellant] er niet van heeft weerhouden zich opnieuw aan dat misdrijf schuldig te maken. Het gerechtshof heeft het noodzakelijk geacht [appellant] een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In die gevangenisstraf komt ook de ernst van het feit naar voren, aldus de staatssecretaris. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris die gevolgtrekking heeft mogen maken. Dat het feit betrekking had op hetzelfde materiaal als voor het bezit waarvan [appellant] al eerder was veroordeeld, zoals hij ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, maakt dit niet anders. Voorts heeft de staatssecretaris, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, ook kenbaar bij zijn afweging betrokken dat het gerechtshof in het voordeel van [appellant] heeft laten meewegen dat sprake was van een beperkt aantal kinderpornografische afbeeldingen, dat [appellant] deze al langere tijd onder zich had, dat de bekendmaking verregaande gevolgen voor hem heeft gehad en dat hij vrijwillig met een behandeling is begonnen. Deze omstandigheden hebben de staatssecretaris niet, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, tot het oordeel hoeven brengen dat weigering van de VOG disproportioneel is. Dat het gerechtshof, zoals [appellant] stelt, van belang heeft geacht dat [appellant] zijn beroep kon blijven uitoefenen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat [appellant] met de chauffeurskaart ook andere passagiersgroepen kan vervoeren dan de passagiersgroep die hij stelt te gaan vervoeren in verband met het voorgenomen directievervoer. Wat de stelling van [appellant] betreft dat hij vrijwillig onder begeleiding staat, heeft de staatssecretaris gemotiveerd dat het op de weg van [appellant] lag om aan te tonen dat het recidiverisico in voldoende mate is afgenomen om tot het verstrekken van een VOG over te gaan.
Gelet op het van toepassing zijnde verscherpte toetsingskader, neergelegd in paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels, en de door de staatssecretaris bij zijn afweging betrokken belangen heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris had moeten overgaan tot afgifte van de VOG.
Het betoog faalt.
Slotsom
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Grimbergen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017
581. BIJLAGE
De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon..
Artikel 35
Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…].
Artikel 36
Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
[…].
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
De staatssecretaris voert over de afgifte van een VOG beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, nr. 5409).
[…].
Volgens paragraaf 3 ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag voor een VOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS). Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
[…].
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…].
Volgens paragraaf 3.2.2 ziet toepassing van het objectieve criterium slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
[…].
Volgens paragraaf 3.2.4 bepaalt de relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
- de aard van het delict en/of
- de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt daarnaast óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Indien daarvan sprake is, wordt altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. Indien er sprake is van een zedendelict en de betreffende functie/taak/bezigheid wordt uitgevoerd op een locatie waar zich kwetsbare personen bevinden, wordt eveneens altijd uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
[…].
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…].
Volgens paragraaf 3.3.2 bestaat bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of wanneer op grond van de locatie een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.
[…].
De VOG kan enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
[…].