ECLI:NL:RVS:2017:3213

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
201608739/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over wijzigingsplan voor woningbouw in Beugen met betrekking tot waterberging en uitzicht op natuurgebied

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Beugen, en het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer. Het geschil betreft het wijzigingsplan 'Molenstraat (naast nummer 42) in Beugen', dat op 4 oktober 2016 door het college is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat de bouw van twee vrijstaande woningen aan de rand van Beugen niet in overeenstemming is met de bestaande bebouwing en het uitzicht op het nabijgelegen natuurgebied De Vilt aantast. Tijdens de zitting op 6 oktober 2017 zijn zowel de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, als vertegenwoordigers van het college verschenen.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het wijzigingsplan voorziet in de bouw van twee woningen, wat niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt beschouwd volgens de geldende regelgeving. De appellant heeft betoogd dat er geen actuele woningbehoefte is en dat de bevolkingsprognoses te optimistisch zijn. Het college heeft echter aangetoond dat er voldoende ruimte is voor de bouw van de woningen, zelfs als de argumenten van de appellant worden gevolgd.

Een belangrijk punt van discussie was de noodzaak van waterberging, die volgens de appellant niet in de planregels is opgenomen. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college de realisering van waterberging noodzakelijk acht, maar dat deze verplichting ontbreekt in de planregels. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met de Wet ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, met de opdracht om de waterberging op te nemen in de planregels. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

201608739/1/R2.
Datum uitspraak: 22 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Beugen, gemeente Boxmeer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft het college het wijzigingsplan "Molenstraat (naast nummer 42) in Beugen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.A. Sluiter, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.L.M. van der Velden en T.J.M. Franssen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen aan de rand van Beugen op percelen in eigendom van de familie [belanghebbende]. De beoogde woningen liggen ten zuidwesten van het perceel van [appellant], aan de overzijde van de splitsing Molenstraat/Oeffeltseweg. Volgens [appellant] is er geen behoefte aan de woningen en tasten deze zijn uitzicht op het achtergelegen natuurgebied De Vilt aan.
Ingetrokken beroepsgrond
2.    Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond, dat de woningen niet passen binnen de bestaande bebouwing en dat het wijzigingsplan daardoor in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Beugen", ingetrokken.
Voor zover in het beroepschrift is ingegaan op de provinciale Verordening ruimte 2014 en het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 12 september 2016 tot wijziging van de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied, is daarmee volgens de toelichting van [appellant] ter zitting slechts bedoeld aan te geven dat hij het niet met dat besluit van het college van gedeputeerde staten eens is, maar dat daarin niet tevens een beroepsgrond moet worden gelezen in de procedure over het wijzigingsplan.
Structuurvisie Boxmeer 2030
3.    [appellant] stelt dat het wijzigingsplan in strijd is met de door de raad van de gemeente Beugen op 12 december 2013 vastgestelde "Structuurvisie Boxmeer 2030" (hierna: de structuurvisie). Daarin staat dat de landschappelijke, ecologische en aardkundige waarden van het nabij het plangebied gelegen natuurgebied De Vilt behouden en waar mogelijk versterkt moeten worden. In het verleden zijn volgens [appellant] plannen afgewezen vanwege de aantasting van zichtlijnen op dit natuurgebied. Verder staat in de structuurvisie dat het toevoegen van een woonwijk in een zone aan de noordzijde van de Brouwersstraat niet is toegestaan om de overgang naar De Vilt te vrijwaren, aldus [appellant].
3.1.    Het college stelt dat het plangebied grenst aan de door [appellant] genoemde zone "verdichting Brouwersstraat / Dorpsstraat" uit de structuurvisie en een afronding is van de bebouwde kom. De zonering in de structuurvisie is volgens het college gelet hierop strikt genomen niet van toepassing op het plangebied. Niettemin heeft het college rekening gehouden met de doelstelling van het beleid voor de door [appellant] aangehaalde zone om de overgang naar het natuurgebied De Vilt te vrijwaren. Volgens dit beleid in de structuurvisie zijn er wel mogelijkheden om woningen toe te voegen maar is een woonwijk aan de noordzijde van de Brouwersstraat niet toegestaan. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toevoegen van twee woningen op de betreffende locatie, buiten de zone en in aansluiting op de bestaande bebouwing, niet in strijd is met de doelstelling van het beleid voor De Vilt in de structuurvisie. Het betoog faalt.
Woningbehoefte
4.    [appellant] stelt dat het plan niet voorziet in een actuele woningbehoefte. Volgens hem krimpt de bevolking binnen de gemeente Boxmeer en worden er teveel woningen gebouwd. Het college gaat uit van een te optimistische bouwopgave tot 2030. De daaraan ten grondslag gelegde berekening is onjuist. Het aantal moet minimaal gehalveerd worden en de verdeling over de kernen in de gemeente is niet gelijkmatig. Het gehanteerde correctiepercentage is te laag en een deel van de te bouwen woningen is ten onrechte toegerekend aan Boxmeer. Verder worden ten onrechte acht gesloopte woningen meegenomen bij de berekening, evenals zeven zogeheten BIO-woningen. Volgens [appellant] is gelet hierop geen ruimte voor twee extra woningen.
4.1.    De Afdeling stelt voorop dat het plan slechts voorziet in twee woningen en daarmee niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Een onderbouwing dat het plan voorziet in een actuele regionale behoefte als bedoeld in voornoemde bepaling, zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit, is dan ook niet vereist op grond van die bepaling.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, neemt dit niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient onder meer beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd. De bestuursrechter beoordeelt, in aanmerking genomen deze onderbouwing, of de mogelijk gemaakte ontwikkeling zodanig is, dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het betrokken bestuursorgaan er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat binnen de planperiode van in beginsel tien jaar behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, aldus voornoemde uitspraak van 28 juni 2017.
4.2.    Het college heeft de bevolkingsprognose en de daarbij behorende woningbouw in de gemeente Boxmeer afgezet tegen de zogeheten harde plancapaciteit, zijnde het aantal woningen in geldende bestemmingsplannen. De berekening van het college is gebaseerd op gegevens van de gemeentelijke afdeling Bevolking, de begroting voor 2016 en de bevolkings- en woningbehoefteprognose in een brief van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 28 oktober 2014. Volgens het college bevat deze prognose geen bovengrens en is er ruimte voor geringe afwijkingen om in te spelen op de actualiteit.
In de bijlage bij de brief van het college van gedeputeerde staten van 28 oktober 2014 staat een prognose van de toename van de woningvoorraad in Boxmeer voor de jaren 2020 en 2030. Tussen partijen is niet in geschil dat, gelet op deze prognose en gezien de bestaande woningvoorraad op 1 januari 2016, er tot 2020 ongeveer 1.100 woningen gebouwd moeten worden om in de eigen behoefte te kunnen voorzien, waarvan ongeveer 48 worden toegerekend aan de kern Beugen.
Partijen zijn, zo is ter zitting gebleken, verdeeld over de vraag of bij de harde plancapaciteit rekening moet worden gehouden met acht in het verleden gesloopte woningen en zeven BIO-woningen. Volgens [appellant] moeten deze woningen bij de door het college berekende harde plancapaciteit van 34 woningen worden opgeteld, die daarmee 49 woningen omvat zodat, gelet op de aan Beugen toegerekende 48 woningen, geen ruimte meer bestaat voor de bouw van de twee woningen waarin het wijzigingsplan voorziet. Volgens het college moeten voornoemde 15 woningen niet worden opgeteld bij de harde plancapaciteit van 34 woningen, waardoor voldoende ruimte resteert voor de twee in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte woningen.
Volgens voornoemde brief van 28 oktober 2014 gaat het college van gedeputeerde staten bij de aan de gemeenten toegerekende woningbouwaantallen uit van ruimtelijke flexibiliteit in woningbouwplanning en programmering. Op deze manier kan tijdig worden ingespeeld op de sterke dynamiek met betrekking tot de vraagontwikkelingen op de woningmarkt. Flexibiliteit betekent ook dat er steeds (beleids)ruimte kan worden geboden om invulling te geven aan een goede (nieuwe) balans tussen de nieuwbouw van woningen, het aanpassen en verbeteren van de bestaande woningvoorraad en het herbestemmen van leegstaand of leeg komend kantoor-, winkel- en ander vastgoed, aldus het college van gedeputeerde staten in voornoemde brief.
Of bij het bepalen van de harde plancapaciteit de acht in het verleden gesloopte woningen en de zeven BIO-woningen door het college terecht buiten beschouwing zijn gelaten is niet zonder nader onderzoek vast te stellen. De Afdeling ziet echter geen aanleiding dit nader onderzoek uit te voeren, nu zelfs indien de berekening van [appellant] zou worden gevolgd, het wijzigingsplan tot een overschrijding van de harde plancapaciteit voor de jaren 2020 en 2030 met slechts drie woningen leidt. Gezien het feit dat de aantallen voor Boxmeer benodigde woningen volgens de bijlage bij de brief van het college van gedeputeerde staten van 28 oktober 2014 indicatief zijn, de aan die indicatie in voornoemde brief ten grondslag gelegde flexibiliteit en in aanmerking genomen dat het wijzigingsplan slechts voorziet in twee woningen, waarvoor volgens het verweerschrift en de toelichting van [belanghebbende] ter zitting concrete belangstelling is, bestaat er geen grond voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is omdat er aan deze woningen binnen de planperiode geen behoefte bestaat.
Het betoog faalt.
Waterberging
5.    [appellant] stelt dat de in de plantoelichting noodzakelijk geachte realisering van een waterberging niet is opgenomen in de planregels.
5.1.    Volgens 3.2.5 van de plantoelichting is in het rioleringsplan vastgelegd dat in de gemeente Boxmeer, ongeacht de bodemsamenstelling een ondergrondse berging van 28 mm/m³ voldoende wordt geacht, tenzij sprake is van een zogeheten overlastgebied of een gebied dat daarnaar toe afvoert. Van dit laatste is hier geen sprake. Volgens het verweerschrift zal het realiseren van een waterberging te zijner tijd als voorwaarde worden opgenomen bij de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen.
5.2.    Uit het voorgaande volgt dat het college de realisering van een waterberging uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. Ter zitting heeft het college dat ook erkend. Niettemin ontbreekt een verplichting daartoe in de planregels. De toezegging van het college om deze verplichting op te nemen in een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, zo daarvoor al een wettelijke grondslag bestaat, is onvoldoende. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog slaagt.
Zicht op natuurgebied De Vilt en uitzicht vanaf de woning
6.    [appellant] stelt dat het college ten onrechte niet heeft meegewogen dat het uitzicht op natuurgebied De Vilt vanaf het weggedeelte Molenstraat / Oeffeltseweg door de voorziene woningbouw substantieel verdwijnt. Ter zitting heeft hij toegelicht dat in de procedure over het bestemmingsplan voor het landgoed Strikland door een wethouder en een ambtenaar zou zijn toegezegd dat het open uitzicht op het natuurgebied behouden zou blijven. Om het uitzicht op De Vilt te behouden zijn afspraken gemaakt ter zake van de beplanting op het landgoed Strikland. Het weggedeelte eind Molenstraat / Oeffeltseweg is het laatste stuk waarbij passanten vanaf de weg uitzicht hebben op De Vilt, aldus [appellant]. Volgens hem zal ook het uitzicht op dit natuurgebied vanuit zijn woning door de woningbouw verslechteren met waardedaling als gevolg.
6.1.    Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens het college verwachtingen zijn gewekt dat het uitzicht op natuurgebied De Vilt vanaf het weggedeelte eind Molenstraat / Oeffeltseweg behouden zou blijven. Het betreft door [appellant] beweerdelijk gedane en niet nader onderbouwde uitlatingen van een wethouder in het kader van een ander plan en voor een andere locatie. Het college heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Weliswaar zal het zicht op natuurgebied De Vilt vanaf een gedeelte van de Molenstraat / Oeffeltseweg als gevolg van het wijzigingsplan enigszins worden beperkt, maar dit zicht blijft vanaf het vervolg van de Oeffeltseweg, met name ter hoogte van de woning van [appellant] volledig behouden, zo volgt uit de door het college bij het bestreden besluit bijgevoegde foto en de verbeelding. Het college heeft daarmee het uitzicht op het natuurgebied voldoende in de afweging betrokken en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit uitzicht niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
Wat de eventueel nadelige invloed van het wijzigingsplan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Herhalen / inlassen zienswijze
7.    [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie, zelf in de zaak voorzien en proceskosten
8.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover de aanleg van de benodigde waterberging ten onrechte niet in de planregels is gewaarborgd, is genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
9.    Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van het ontbreken van een waarborg in het plan van de aanleg van de benodigde waterberging in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat partijen die een belang kunnen hebben bij de waterberging ter zitting hebben verklaard in te stemmen met het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels tot het realiseren van een ondergrondse waterberging met een capaciteit van 28 mm/m³ zoals genoemd in de plantoelichting.
10.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Opdracht tot verwerking in elektronisch vastgestelde plan
11.    Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer van 4 oktober 2016 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Molenstraat (naast nummer 42) in Beugen", voor zover in de planregels de aanleg van de benodigde waterberging niet is gewaarborgd;
III.    bepaalt dat aan artikel 9 een bepaling wordt toegevoegd die luidt:
"9.3 Waterberging
De gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, mogen slechts worden bebouwd indien op eigen terrein een ondergrondse waterberging is gerealiseerd met een capaciteit van 28 mm/m³";
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd onder II.;
V.    draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen onder III. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Uylenburg    w.g. Boermans
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017
429.