ECLI:NL:RVS:2017:3211

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
201700109/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Wezep Oost, locatie Johan Frisoschool en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de appellant

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 november 2017 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Wezep Oost, locatie Johan Frisoschool" dat op 10 november 2016 door de raad van de gemeente Oldebroek is vastgesteld. De appellant, wonend te Wezep, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de nieuw te bouwen woningen. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de appellant zijn afgewogen. Tijdens de zitting op 23 augustus 2017 en opnieuw op 30 oktober 2017 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de Bewonersvereniging EigenAardig, die het initiatief voor de bouw heeft genomen.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bezwaren niet in de overwegingen zijn betrokken. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de appellant. De appellant heeft ook betoogd dat de raad ten onrechte is afgeweken van de in de plantoelichting genoemde stedenbouwkundige uitgangspunten, maar de Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de betrokkenen en dat de gekozen situering van de woningen aan de Veluwelaan in redelijkheid is.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de ruimte die gemeenten hebben om beleidskeuzes te maken.

Uitspraak

201700109/1/R1.
Datum uitspraak: 22 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wezep, gemeente Oldebroek,
en
de raad van de gemeente Oldebroek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Wezep Oost, locatie Johan Frisoschool" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. J.W. van Hoorn en ir. S.C. Keijzer, is verschenen. Voorts is ter zitting de Bewonersvereniging EigenAardig, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 30 oktober 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M. Emming en ing. J.W. van Hoorn, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Bewonersvereniging EigenAardig, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het plan heeft betrekking op de gronden van de voormalige Johan Frisoschool te Wezep. Het plan voorziet ter plaatse in 10 grondgebonden woningen, waarvan 8 rijtjeswoningen en 1 blok van twee-onder-een-kap woningen. Initiatiefnemer is het Collectief particulier opdrachtgeverschap (hierna: CPO) Bewonersvereniging EigenAardig. [appellant] woont op het perceel [locatie A] te Wezep, tegenover het plangebied. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen omdat hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3.    [appellant] betoogt dat zijn zienswijze gedeeltelijk niet is beantwoord. De raad is namelijk in de Nota van beantwoording van zienswijzen niet ingegaan op zijn zienswijze dat de besluitvorming onrechtmatig is geweest, aldus [appellant].
3.1.    De Afdeling stelt vast dat in de Nota van beantwoording van zienswijzen wordt ingegaan op de zienswijze van [appellant] dat de besluitvorming volgens [appellant] onrechtmatig was. Voor zover [appellant] betoogt dat daarbij niet op ieder argument ter ondersteuning van zijn zienswijze is ingegaan, overweegt de Afdeling dat dit op zichzelf geen aanleiding is voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt dat ten onrechte is afgeweken van de in de plantoelichting genoemde startnotitie wat betreft het aanbodsysteem en de daarin genoemde stedenbouwkundige  uitgangspunten. Hierbij voert hij aan dat de mogelijkheid om het plangebied te ontwikkelen ten onrechte niet aan andere initiatiefnemers is aangeboden. [appellant] is medestander van een andere initiatiefnemer die ter plaatse seniorenwoningen met een zorgfunctie wil ontwikkelen.
4.1.    Gelet op de startnotitie was de raad oorspronkelijk voornemens om de herontwikkeling van de gronden van de voormalige Johan Frisoschool maatschappelijk aan te besteden. Daaronder verstaat de raad dat een herontwikkeling wordt aangeboden aan verschillende CPO's, die elk een eigen planontwerp naar voren kunnen brengen.
In afwijking van de voorgenomen maatschappelijke aanbesteding heeft de raad met het aannemen van een motie gekozen voor het eerste ingediende planontwerp van CPO Bewonersvereniging EigenAardig. Dat planontwerp voorzag in reguliere woningen.
Voorts staan in de startnotitie enkele stedenbouwkundige uitgangspunten, waaronder het uitgangspunt dat bebouwing niet dichter bij de Veluwelaan dient te komen dan nu het geval is.
4.2.    Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat de raad zich met de vaststelling van de startnotitie heeft voorgenomen om de ontwikkeling maatschappelijk aan te besteden en daarbij de daarin genoemde stedenbouwkundige uitgangspunten aan te houden. Hiermee is evenwel niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat hierover onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan aan [appellant] of aan potentiële initiatiefnemers. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Dat is verwezen naar de startnotitie maakt niet dat daar niet gemotiveerd van kan worden afgeweken. Voorts verplichten de Algemene wet bestuursrecht, de Wet ruimtelijke ordening noch het Besluit ruimtelijke ordening tot maatschappelijke aanbesteding als hier bedoeld. Het niet afronden van de voorgenomen maatschappelijke aanbesteding kan de rechtmatigheid van het bestemmingsplan derhalve niet aantasten.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat ter plaatse van het plangebied meer vraag bestaat naar een maatschappelijke functie dan naar een woonfunctie.
5.1.    Niet in geschil is dat behoefte bestaat aan een woonfunctie. [appellant] betoogt echter dat meer behoefte bestaat aan een maatschappelijke functie, te weten seniorenwoningen met een zorgfunctie.
Bij de keuze van een bestemming dient de raad een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. Gelet op deze beleidsruimte, en nu ook behoefte bestaat aan een woonfunctie, bestaat in de enkele omstandigheid dat mogelijk meer behoefte bestaat aan een maatschappelijke functie geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een woonfunctie.
6.    [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van uitzicht. In dit verband wijst hij op de voorwaarden uit het startnotitie dat de bouwmassa's en -hoogten zo veel mogelijk dienen aan te sluiten bij het bestaande bebouwingsbeeld en dat de bebouwing niet dichter bij de Veluwelaan dient te komen dan nu het geval is. Voorts acht [appellant] het laatste eveneens in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu in een eerder geval geen bebouwing dichter bij de Veluwelaan werd toegestaan.
6.1.    Aan het plangebied is gedeeltelijk de bestemming "Wonen" toegekend. Binnen dit plandeel is aan twee plandelen de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Aan één van deze plandelen zijn tevens de aanduidingen "maximum aantal wooneenheden = 2", "maximum goothoogte (m) = 4,5" en "maximum bouwhoogte (m) = 9,5" toegekend. De gronden ter plaatse van dit plandeel liggen op een afstand van ongeveer 20 m tot de woning van [appellant]. Aan het andere plandeel, dat het dichtstbij de Veluwelaan ligt, zijn de aanduidingen "maximum aantal wooneenheden = 8", "maximum goothoogte (m) = 6" en "maximum bouwhoogte (m) = 9,5" toegekend. De gronden ter plaatse van dit plandeel liggen op een afstand van ongeveer 25 m tot de woning van [appellant]. Voorts is aan het plandeel dat tussen het totale plandeel met de woonbestemming en de Veluwelaan ligt, de bestemming "Tuin" toegekend. Dit plandeel is ongeveer 5 m breed.
Artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels luidt: "De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: tuinen."
Artikel 5, lid 5.1, onder a, luidt: "De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit".
Lid 5.2 luidt: "a. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
b. Voor het bouwen van hoofdgebouwen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven goot- en bouwhoogte;
6. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd".
6.2.    In het voorheen geldende bestemmingsplan "Wezep Oost 2010" was aan het bestreden plangebied de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend. De maximaal toegestane bouwhoogte bedroeg 5 m.
6.3.    Het plan voorziet in een grotere bouwhoogte dan het voorheen geldende bestemmingsplan. Het plan voorziet voor het blok van twee-onder-een-kap woningen tegenover de woning van [appellant] evenwel in een beperkte goothoogte van 4,5 m. Voorts heeft de raad ter zitting onbestreden gesteld dat de oppervlakte van de bebouwing ten opzichte van de voorheen bestaande feitelijke situatie ongeveer gelijk blijft en ten opzichte van de maximale mogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan afneemt. Gelet op het voorgaande, en de afstand tussen de woning van [appellant] en de voorziene bebouwing, de gangbare bouwhoogten die zijn toegestaan voor de voorziene woningen en de bebouwde omgeving waarin de woningen zijn voorzien, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] in de vorm van uitzicht. Het betoog faalt.
7.    [appellant] voert voorts aan dat niet is voldaan aan de stedenbouwkundige eisen uit de startnotitie. In de eerste plaats voert hij ter onderbouwing daarvan aan dat het plan niet aansluit op het bestaande bebouwingsbeeld. De Afdeling overweegt daarover dat het plan voorziet in 8 rijtjeswoningen en 1 blok van twee-onder-een-kap woningen met een goothoogte van 4,5 m tot 6 m en een bouwhoogte van 9,5 m. De raad heeft toegelicht dat, behoudens de nabijgelegen seniorenwoningen, in de omgeving rijtjeswoningen met een vergelijkbare goot- en bouwhoogte voorkomen. Anders dan [appellant] betoogt komt in dit verband geen bijzondere betekenis toe aan het pand aan de overzijde van de Veluwelaan. Het betoog faalt.
7.1.    Voorts voert [appellant] aan dat in afwijking van de voorwaarde uit de startnotitie de woningen dichter bij de Veluwelaan zijn voorzien dan de voormalige Johan Frisoschool. De raad heeft toegelicht dat in zoverre bewust is afgeweken van de stedenbouwkundige uitgangspunten uit de startnotitie omdat daarmee ruimere mogelijkheden aan de achterzijde van de woningen ontstaan. Voorts is de Veluwelaan ruim opgezet, zijn de woningen aan de Veluwelaan van voortuinen voorzien en blijft het openbare groen tussen de voortuinen en de Veluwelaan bestaan. Niet gebleken is dat aan de verkleining van de afstand tussen de woningen en de Veluwelaan uitsluitend financiële overwegingen ten grondslag liggen.
Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de woning aan de Kerkweg 91 en de seniorenwoningen aan de Veluwelaan overweegt de Afdeling dat de raad zich ter zitting onweersproken op het standpunt heeft gesteld dat deze eerdere situaties zich in de jaren '80 voordeden. Op grond van gewijzigde planologische uitgangspunten heeft de raad zich thans in redelijkheid op een ander standpunt kunnen stellen. Voorts zijn de thans voorziene woningen, anders dan de door [appellant] genoemde woningen, met de voorzijde naar de Veluwelaan gericht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen kiezen voor de voorziene situering van de woningen aan de Veluwelaan.
Gelet op het voorgaande stelt de Afdeling vast dat de raad de in de startnotitie genoemde stedenbouwkundige uitgangspunten voldoende bij de belangenafweging heeft betrokken. Ook voor het overige bestaat in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat ten onrechte is afgeweken van de startnotitie.
Het betoog faalt.
8.    Wat betreft het betoog van [appellant] dat mogelijk sprake is van ongeoorloofde staatssteun, overweegt de Afdeling dat dit in de onderhavige procedure slechts indirect aan de orde kan komen, en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel is voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. Staatssteun houdt immers geen verband met de ruimtelijke effecten van het plan.
Een dergelijk betoog kan derhalve slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode, die in beginsel tien jaar bedraagt. Hieraan is niet reeds voldaan, indien [appellant] aannemelijk maakt dat de staatssteun die plaats heeft of heeft gehad kan worden teruggevorderd. Daarnaast dient hij aannemelijk te maken dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg daarvan het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.
In dit kader is van belang dat in dit geval voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan de betrokkenheid van het CPO niet van doorslaggevende betekenis is. De enkele omstandigheid dat het CPO zich in verband met een terugvordering van staatssteun als ontwikkelaar daaruit geheel of gedeeltelijk zou moeten terugtrekken, brengt nog niet met zich dat het niet mogelijk zal zijn tot de realisering van de in het plan voorziene, maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling over te gaan zonder ongeoorloofde staatssteun. Hierbij betrekt de Afdeling dat in dit geval aannemelijk is dat één of meerdere andere marktpartijen de realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen - al dan niet in een aangepaste vorm die binnen het plan past - zouden kunnen uitvoeren.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun die zal worden teruggevorderd en dat het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.
Het betoog faalt.
9.    Het beroep is ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Uylenburg    w.g. Hupkes
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017
635.